Group 3 Flashcards
1
Q
Krijgen
A
kreeg kregen heeft gekregen
2
Q
Vinden
A
vond vonden heeft gevonden
3
Q
Leven
A
leefde leefden heeft geleefd
4
Q
Vragen
A
vroeg vroegen heeft gevraagd
5
Q
Geven
A
gaf gaven heeft gegeven
6
Q
Werken
A
werkte werkten heeft gewerkt
7
Q
Lezen
A
las lazen heeft gelezen
8
Q
Blijven
A
bleef bleven is gebleven
9
Q
Bestaan
A
bestond bestonden heeft bestaan
10
Q
Liggen
A
lag lagen heeft gelegen