Group 4 Flashcards
1
Q
Blijken
A
bleek bleken is gebleken
2
Q
Houden
A
hield hielden heeft gehouden
3
Q
Kosten
A
kostte kostten heeft gekost
4
Q
Geloven
A
geloofde geloofden heeft geloofd
5
Q
Nemen
A
nam namen heeft genomen
6
Q
Eten
A
at aten heeft gegeten
7
Q
Lijken
A
leek leken heeft geleken
8
Q
Beginnen
A
begon begonnen is begonnen
9
Q
Drinken
A
dronk dronken heeft gedronken
10
Q
Praten
A
praatte praatten heeft gepraat