Group 5 Flashcards
1
Q
Zetten
A
zette zetten heeft gezet
2
Q
Lopen
A
liep liepen heeft gelopen
3
Q
Halen
A
haalde haalden heeft gehaald
4
Q
Spelen
A
speelde speelden heeft gespeeld
5
Q
Vallen
A
viel vielen is gevallen
6
Q
Gebeuren
A
gebeurde gebeurden is gebeurd
7
Q
Betreffen
A
betrof betroffen heeft betroffen
8
Q
Horen
A
hoorde hoorden heeft gehoord
9
Q
Kennen
A
kende kenden heeft gekend
10
Q
Brengen
A
bracht brachten heeft gebracht