Grieks 721 tot 800 Flashcards
ἅμα
tegelijk met (+ dat.)
(bijwoord)
ἐνθυμεῖσθαι
overwegen
ἐνθυμέομαι (ἐνθυμε/η-)
φυλάττειν
- bewaken
- (M.) op zijn hoede zijn voor
φυλάττω (φυλακ-)
ἡ γῆ
- de aarde
- het land
τῆς γῆς
ἡ σωφροσύνη
het gezond verstand
τῆς σωφροσύνης
ἡ ἐπιστολή
de brief
τῆς ἐπιστολῆς
ὁ πόνος
- de last
- de inspanning
τοῦ πόνου
ὁ ὕπνος
de slaap
τοῦ ὕπνου
ἡ ἡσυχία
de rust
τῆς ἡσυχίας
ἡ μνήμη
de herinnering
τῆς μνήμης
ὁ χειμών
- de winter
- de storm
τοῦ χειμῶνος
τὸ πνεῦμα
de wind
τοῦ πνεύματος
τὸ τεῖχος
de stadswal
τοῦ τείχους
ὑγιής
gezond
ὑγιής, ὑγιές
πιστός
trouw aan (+ dat.)
πιστή, πιστόν
ἡ τάξις
- de orde
- het gelid
τῆς τάξεως
ἡ ἀσπίς
het schild
τῆς ἀσπίδος
φανερός
zichtbaar
φανερά, φανερόν
τἆλλα
voor het overige
(bijwoord)
τάχα
snel
(bijwoord)
τὴν ταχίστην
zo snel mogelijk
(bijwoord)
ὦδε
op die manier, zo
(bijwoord)
ἄρα
dus, dan
(partikel)
ὁ ἰατρός
de arts
τοῦ ἰατροῦ
ὁ ὀφθαλμός
het oog
τοῦ ὀφθαλμοῦ
δίς
tweemaal
(bijwoord)
τρίς
driemaal
(bijwoord)
ἴσως
misschien
(bijwoord)
βραχύς
kort
βραχεῖα, βραχύ
ἀμφότεροι
beide
(vnmw. v/h tweevoud)
ἄμφω
beide
(vnmw. v/h tweevoud)
πότερος ;
welke (van de twee)?
(vnmw. v/h tweevoud)
ἑκάτερος
elk van beide
(vnmw. v/h tweevoud)