gb vriend liefde Flashcards
1
Q
vriend - vriendin
A
friend
2
Q
goed kunnen opschieten met …
A
get on with …
3
Q
plezier hebben
A
have fun
4
Q
vriend (romantisch)
A
boyfriend
5
Q
vriendin (romantisch)
A
girlfriend
6
Q
verliefd worden op …
A
fall (fall-fell-fallen) in love with …
7
Q
elkaar
A
each other
8
Q
zoenen
A
kiss
9
Q
vasthouden
A
hold (hold-held-held)
10
Q
beloven
A
promise
11
Q
heb je iemand?
A
are you seeing someone?
12
Q
het is uit met …
A
I broke up with …
13
Q
gek op iemand zijn
A
be crazy about someone
14
Q
jaloers
A
jealous