gb stad en natuur Flashcards
stad
city (groot) - town (gemiddeld)
dorp
village
straat
street
weg
road
plein
square
hoek van de straat
street corner
druk
busy
spitsuur
rush hour
gebouw
building
winkels
shops
stadhuis
town hall
bibliotheek
library
kerk
church
bioscoop
cinema
zwembad
swimming pool
supermarkt
supermarket
postkantoor
post office
fabriek
factory
kantoor
office building
natuur
nature
milieu
environment
vervuiling
pollution
rustig - stil
quiet
boom
tree
tak
branch
blad - bladeren
leaf - leaves
gras
grass
plant
plant
heuvel
hill
veld
field
platteland
countryside
op het platteland
in the countryside
fiets
bike - bicycle
motor
motorbike
auto
car
met de fiets - met de auto
by bike - by car
openbaar vervoer
public transport
aankomen
arrive
vertrekken
leave (leave-left-left)
trein
train
bus
bus
taxi
taxi
boot
boat
schip
ship
helikopter
helicopter
vliegtuig
airplane
raket
rocket
rijden (auto)
drive (drive-drove-driven)
rijden (fiets - paard)
ride (ride-rode-ridden)
fietsen
cycle
vliegen
fly (fly-flew-flown)
varen
sail
reizen
travel
reis
trip - journey
vakantie
holiday
op vakantie gaan
go (go-went-gone) on holiday
verkeer
traffic
snelweg
motorway (UK) - freeway (US)
brug
bridge
stoplicht
traffic lights
stoep
pavement
de weg oversteken
cross the road
links afslaan
turn left
richting
direction
ongeluk
accident
gevaar
danger
gevaarlijk
dangerous
veilig
safe
baan
job
een baan krijgen
get (get-got-got) a job
een baan verliezen
lose (lose-lost-lost)a job
ontslagen worden
be fired
brandweerman
fireman
tandarts
dentist
krantenjongen
paperboy
zakenman
businessman
politieagent
police officer
arts
doctor
verpleegster
nurse
dierenarts
vet
piloot
pilot
buschauffeur
bus driver
schrijver
writer - author
advocaat
lawyer
kunstenaar
artist
monteur
mechanic
koning
king
koningin
queen
prins
prince
prinses
princess
minister president
prime minister (PM)