GB personen Flashcards
1
Q
I
A
ik (altijd met een hoofdletter - dus ook in het midden van de zin!)
2
Q
you
A
jij
3
Q
he
A
hij
4
Q
she
A
zij (enkelvoud)
5
Q
it
A
het
6
Q
we
A
wij
7
Q
you
A
jullie
8
Q
they
A
zij (meervoud)
9
Q
me
A
mij (hij heeft mij gevraagd – he has asked me)
10
Q
you
A
jou (hij heeft jou gevraagd – he has asked you)
11
Q
him
A
hem (hij heeft hem gevraagd – he has asked him)
12
Q
her
A
haar (hij heeft haar gevraagd – he has asked her)
13
Q
it
A
het (hij heeft het gevraagd – he has asked it)
14
Q
us
A
ons (hij heeft ons gevraagd – he has asked us)
15
Q
you
A
jullie (hij heeft jullie gevraagd – he has asked you)