gb het lichaam Flashcards
het lichaam
the body
het menselijk lichaam
the human body
vrouw
woman (mv. women)
man
man (mv. men)
jongen
boy
meisje
girl
vrouwelijk
female
mannelijk
male
bloed
blood
vlees
flesh
huid
skin
hoofd
head
gezicht
face
ogen
eyes
neus
nose
oren
ears
mond
mouth
lippen
lips
tand
tooth (mv. teeth)
haar
hair
blond
blonde
nek
neck
schouders
shoulders
borst
chest
hart
heart
buik
stomach
armen
arms
elleboog
elbow
handen
hands
vingers
fingers
duim
thumb
billen
bottom
benen
legs
knieën
knees
voet
foot (mv. feet)
tenen
toes
links - linker-
left
rechts - rechter-
right
ademen
breathe
praten - spreken
talk - speak (speak-spoke-spoken)
lachen
laugh
huilen
cry
traan
tear
glimlachen
smile
bewegen
move
lopen
walk
rennen
run (run-ran-run)
gooien
throw (throw-threw-thrown)
duwen
push
trekken
pull
dragen - tillen
carry
schoppen
kick
slaan
hit (hit-hit-hit)
schudden
shake (shake-shook-shaken)
draaien
turn
zwaaien
wave
springen
jump
vallen
fall (fall-felt-fallen)
zitten
sit (sit-sat-sat)
staan
stand (stand-stood-stood)
liggen
lie (lie-lay-lain)
zien
see (see-saw-seen)
horen
hear (hear-heard-heard)
proeven
taste
ruiken
smell
aanraken
touch
hersenen
brains
de geest
the mind
denken - nadenken
think (think-thought-thought)
dromen
dream
weten - kennen
know (know-knew-known)
fantaseren - voorstellen
imagine
knap
good-looking - handsome - beautif
aantrekkelijk
attractive
lang
tall
klein
small
slank
slim
mager
skinny
dik
fat (= onbeleefd) - overweight
bril
glasses
beugel
braces