G READING (chapter 3) Flashcards
1
Q
vastgemaakt aan
A
attached to
2
Q
ingewikkeld
A
complicated
3
Q
overtuigen
A
convince
4
Q
sterven, doodgaan
A
die
5
Q
wennen aan
A
get used to
6
Q
vooraf, van tevoren
A
in advance
7
Q
geld verdienen
A
make money
8
Q
zodra
A
once
9
Q
doorgeven aan
A
pass on to
10
Q
tot een overeenkomst komen
A
reach an agreement
11
Q
meezingen
A
sing along
12
Q
plaatsvinden
A
take place
13
Q
het verschil zien
A
tell the difference
14
Q
vertalen
A
translate
15
Q
getuige zijn van
A
witness