Engels woorden C Flashcards
1
Q
kuit
A
calf
2
Q
terugbellen
A
call back
3
Q
hartstilstand
A
cardiac arrest
4
Q
oorzaak
A
cause
5
Q
veranderen
A
change
6
Q
onderzoeken, laten nakijken
A
check
7
Q
apotheek, drogist
A
chemist’s
8
Q
borst
A
chest
9
Q
waterpokken
A
chicken pox
10
Q
slikken, verslikken
A
choke
11
Q
omstandigheden
A
circumstances
12
Q
aanwijzingen
A
clues
13
Q
in elkaar zakken
A
collapse
14
Q
normaal
A
common
15
Q
klachten
A
complaints
16
Q
huid, galaat
A
complexion
17
Q
aandoening
A
condition
18
Q
bij bewustzijn
A
conscious
19
Q
gevolgen
A
consequences
20
Q
doorgaan met
A
continue
21
Q
weeën
A
contractions
22
Q
genezen
A
cope, cure
23
Q
snee
A
cut