Frans Unité 2 Flashcards
verhuizen
déménager
de moedertaal
la langue maternelle
de buitenlandse taal
la langue étrangère
het begrip
la compréhension
het buitenland
l’étranger (m)
Franstalig
francophone
de nationaliteit
la nationalité
vloeiend spreken
parler couramment
de communicatie
la communication
leren
apprendre
wereld-
mondial(e)
internationaal
international(e)
Europees
européen, européenne
het profiel
la filière
de uitwisseling
l’échange (m)
het beroep
la profession
kiezen
choisir
het keuzevak
l’option (f)
het eindexamen
le bac
de studie
les études (f pl)
studeren
faire des études
de opleiding
la formation
de onderneming
l’entreprise (f)
de economie
l’économie (f)
de handel
le commerce
le boulot
het werk
le rêve
de droom
devenir
worden
le monde entier
de hele wereld
depuis
sinds
ainé
oudste
se rappeler
zich herinneren
l’assiette (f)
het bord
vers
naar
recevoir (reçu)
ontvangen (ontvangen)
être bouleversé
van streek zijn
l’expérience (f)
de ervaring
inoubliable
onvergetelijk
le spectateur
de toeschouwer
comme
omdat (aan het begin van de zin)
souvent
vaak
un étranger, une étrangère
een buitenlander, een buitenlandse
de plus en plus
steeds meer
supplémentaire
extra
malgré
ondanks
de mieux en mieux
steeds beter
ressembler à
lijken op
rendre
maken, teruggeven
incertain(e)
onzeker
la persévérance
het doorzettingsvermogen