Duits Kapitel 1 Flashcards
1
Q
de berg
A
der Berg, die Berge
2
Q
het bos
A
der Wald, die Wälder
2
Q
de lucht
A
der Himmel
2
Q
het meer
A
der See
3
Q
de mist
A
der Nebel
4
Q
de plaats
A
der Ort, die Orte
5
Q
de regen
A
der Regen
6
Q
de rivier
A
der Fluss, die Flüsse
7
Q
de sneeuw
A
der Schnee
8
Q
het verkeer
A
der Verkehr
9
Q
de wind
A
der Wind
10
Q
het eiland
A
die Insel
11
Q
de natuur
A
die Natur
12
Q
de omgeving
A
die Umgebung
13
Q
de streek
A
die Gegend
14
Q
de wolk
A
die Wolke
15
Q
de zon
A
die Sonne
16
Q
het dal
A
das Tal, die Täler
17
Q
het dorp
A
das Dorf, die Dörfer
18
Q
de ijzel
A
das Glatteis
19
Q
het weer
A
das Wetter
20
Q
de zee
A
das Meer
21
Q
in januari
A
im Januar
22
Q
in februari
A
im Februar
23
in maart
im März
24
in april
im April
25
in mei
im Mai
26
in juni
im Juni
27
in juli
im Juli
28
in augustus
im August
29
in september
im September
30
in oktober
im Oktober
31
in november
im November
32
in december
im Dezember
33
op het platteland
auf dem Land
34
in de herfst
im Herbst
35
in de lente
im Frühling
36
in de winter
im Winter
37
in de zomer
im Sommer
38
in het noorden
im Norden
39
in het oosten
im Osten
40
in het westen
im Westen
41
in het zuiden
im Süden
42
het hagelt
es hagelt
43
het regent
es regnet
44
het vriest
es friert
45
het sneeuwt
es schneit
46
het waait
es ist windig
47
de zon schijnt
die Sonne scheint
48
er is, er zijn
es gibt
49
kamperen
zelten
50
wandelen
wandern
51
barbecueën
grillen
52
druk, hectisch
hektisch
53
glad
glatt
54
koud
kalt - kälter
55
meer
mehr
56
meestal
meistens
57
minder
weiniger
58
rustig
ruhig
59
stijl
steil
60
vlak
flach
61
warm
warm - wärmer
62
het strand
der Strand
63
de stad
die Stadt, die Städte
64
het land
das Land, die Länder
65
blijven
bleiben - geblieben
66
voetballen
Fußball spielen
67
zien
sehen - gesehen
68
's avonds
abends
69
's middags
nachmittags
70
vanmorgen
heute Morgen
71
altijd
immer
72
vaak
oft
73
goed - beter
gut - besser
74
heet
heiß
75
saai
langweilig
76
der Klimawandel
de klimaatverandering
77
die Auswirkung
het effect
78
gespannt sein auf
benieuwd zijn naar
79
ganz
heel
80
achten auf
letten op
81
unbedingt
per se
82
die Nahrung
de voeding
83
wechselhaft
onbestendig
84
derzeit
momenteel
85
jedoch
echter
86
kaum
nauwelijks
87
außergewöhnlich
buitengewoon
88
die Wirtschaft
het bedrijfsleven
89
vorhersagen
voorspellen
90
einfach
hier: gewoon
91
der Nachbar
de buurman
92
verrückt
gek
93
dennoch
desondanks
94
trotzdem
desondanks
95
irgendwohin
ergens heen
96
der öffentlich Verkehr
het openbaar vervoer
97
draußen
buiten
98
außerdem
bovendien
99
empfehlen
aanraden
100
mieten
huren
101
in der Nähe von
in de buurt van
102
beeindruckend
indrukwekkend
103
nur
alleen
104
sich trauen
durven
105
das Erlebnis
de belevenis
106
der Aufenthalt
het verblijf
107
aufhören
ophouden, stoppen
108
