Engels Unit 2 Flashcards
bereikbaar
achievable
aspect, deel
aspect
bereid zijn om
be willing to (to)
opstellen
draft (to)
bewerken
edit (to)
garanderen
ensure (to)
hier: meedoen, indienen
enter (to)
er op ingaan
enter into (to)
fout, vergissing
error
fictie, een verzonnen verhaal
fiction
het redden
get by (to)
van tevoren
in advance
zonder uitzondering
invariably
onderzoeken
investigate (to)
noteren
note down (to)
roman
novel
roman schrijver
novelist
bepaald
particular
structuur van een verhaal
plot
publiceren, uitgeven
publish (to)
kwaliteit
quality
kwantiteit, hoeveelheid
quantity
plaats en tijd waarin een verhaal zich afspeelt
setting
structureren
structure (to)
doel
target
jaloezieën
blinds
druk, gewaagd
bold
omvangrijk
bulky
onhanig
clumsy
gordijnen
curtains
gooien
fling (to) - flung - flung
installeren, ophangen
install (to)
gemeen
mean
netjes
neat
bezittingen
possessions
praktisch
practical
protesteren
protest (to)
reflecteren, terugkaatsen
reflect (to)
tapijt, karpet
rug
gevoel
sense
hier: variant, tint
shade
broers en zussen
sibling
ruim
spacious
stallen, opbergen
store (to)
neiging
tendency
transformeren
transform (to)
niet netjes, rommelig
untidy
omhoog
upwards
armband
bracelet
hoes
cover
creëren, scheppen
create (to)
diepte
depth
bestemd zijn voor
destined for (to be)
vermomming
disguise
iemand iets bij brengen
educate (to - someone)
met alle plezier
gladly
nuttig
helpful
hopeloos
hopeless
beeldend, als een beeld
iconic
afbeelding
image
inventief, vindingrijk
inventive
landschap
landscape
de laatste tijd
lately
ouderwets, achtergehaald
out-dated
persoonlijk
personally