engels onregelmatige werkwoorden Flashcards
to be
past simple: was/were
vlt deelwoord: been
vertaling: zijn
to become
past simple: became
vlt deelwoord: become
vertaling: worden
to begin
past simple: began
vlt deelwoord: begun
vertaling: beginnen
to bet
past simple: bet
vlt deelwoord: bet
vertaling: wedden
to bite
past simple: bit
vlt deelwoord: bitten
vertaling: bijten
to break
past simple: broke
vlt deelwoord: broken
vertaling: breken
to bring
past simple: brought
vlt deelwoord: brought
vertaling: brengen
to build
past simple: built
vlt deelwoord: built
vertaling: bouwen
to burn
past simple: burnt/burned
vlt deelwoord: burnt/burned
vertaling: branden
to buy
past simple: bought
vlt deelwoord: bought
vertaling: kopen
to catch
past simple: caught
vlt deelwoord: caught
vertaling: vangen
to choose
past simple: chose
vlt deelwoord: chosen
vertaling: kiezen
to come
past simple: came
vlt deelwoord: come
vertaling: komen
to cost
past simple: cost
vlt deelwoord: cost
vertaling: kosten
to cut
past simple: cut
vlt deelwoord: cut
vertaling: knippen/snijden