Dutch List . 8 ( les 12 ) Flashcards
actief
active
activiteit de
activity the
als (als kok / als vrijwilliger)
as (as a cook / as a volunteer)
automonteur de
car mechanic the
baan de
job the
basisschool de
primary school the / elementary school the
beginner
beginner the
beginnen – begon – begonnen
begin to – began – begun
beroemde
famous
bezig
busy
blijven
stay to
boom de
tree the
certificaat het
certificate the
club de
club the
daarom
that is why
dansen
dance to
dezelfd
the same
diploma het
certificate the / diploma the
droom de
(de wens) dream the
eigenlijk
actually
Engels
English
erg
very
fietsen
bike to / cycle to / ride a bike to
gebakken (bakken)
baked (bake to)
gebeurd (gebeuren)
happened (happen to)
gebracht (brengen)
brought (bring to)
gedaan (doen) do
(do to)
gedronken (drinken)
drunk (drink to)
gegaan (gaan)
gone (go to)
gegeten (eten)
eaten (eat to)
gekeken (kijken)
watched (watch to)
gekocht (kopen)
bought (buy to)