Dutch List . 4 Flashcards
everything
alles
else ( something else )
anders ( iets anders )
else ( what else )
anders (Wat is anders?)
bath
bad het
bathroom
badkamer de
afraid (He is afraid of water.)
bang (Hij is bang voor water.)
couch sofa
bank de
little bit
beetje
begin, start
beginen
important
belangrijk
downstairs
beneden
visit ( marian is going to visit Zara )
bezoek (Marian gaat op bezoek bij Zara)
at, for, to
bij
happy
blij
angry
boos
upstairs
boven
letter
brief de
contract
contract
shower
douche de
end
einde
great, wonderful
fantastiche
great, lovely, nice
fijn
corridor
gang, de
congratulations
gefeliciteerd
municipality
gemeente de
curtain
gordijn het
bedroom the
slaapkamer de
bring (along) to
meenemen
chair the
stoel de
cry to
huilen
cupboard the
kast de
fewer / less
minder
furniture
meubels
garden the
tuin de
get to / receive to
krijgen
greetings the
groetjes de
hall the / hallway the
hal de
hope to
hopen
key the
sleutel de
language buddy the
taalmaatje het
mirror the
spiegel de
miss to
missen
next to
naast
news the (I have good news!)
nieuws het (Ik heb goed nieuws!)
office the
kantoor het
pair the
paar het
passport the
paspoort het
piece of furniture the
meubel het
plant the
plant de
rent the
huur de
rent to
huren
room the
kamer de
the same
hetzelfde
second the
seconde de
since
sinds
sleep to
slapen
stairs the / staircase the
trap de
test the
toets de
toilet the
toilet het
window the
raam het
attic the
zolder de
close by / nearby
vlakbij
feel to (I feel sad)
voelen / zich voelen (Ik voel me verdrietig)
floor the
verdieping de
front door the
voordeur de
house the
woning de
kind (With kind regards)
vriendelijk (Met vriendelijke groet)
last
vorig
living room the
woonkamer de
move (house) to
verhuizen
nervous
zenuwachtig
question mark the
vraagteken het
sad
verdrietig
sign to
zetten (een handtekening zetten)
so / this / that (not so big)
zo (niet zo groot)
tell to
vertellen
the TV
tv de / de TV
toilet the
wc de
washbasin the
wastafel de
