Dutch List . 1 Flashcards
aardappel, de
potato, the
Example sentence: Ik eet graag aardappelen.
aardbei, de
strawberry, the
al (alle)
all
ananas, de
pineapple, the
appel, de
apple, the
bakken
bake, to
banaan, de
banana, the
bier, het
beer, the
boodschappen, de
shopping
boterham, de
sandwich, the
broccoli, de
broccoli, the
brood, het
loaf of bread, the
broodje, het
roll, the
courgette, de
courgette, the
dan (Als …, dan …)
then (If …….., then …….)
dinsdag, de
Tuesday
dol zijn op
be fond of, to / love, to
donderdag, de
Thursday
duur
expensive
eergisteren
day before yesterday, the
ei, het
egg, the
eten
eat, to
euro, de
euro, the
friet, de
chips, the / (French) fries, the
fruit, het
fruit, the
geel
yellow
gisteren
yesterday
goedkoop
cheap
gram, de
gram, the
groen
green
groente, de
vegetable, the
heerlijk
delicious
helemaal niet
not …. at all
helpen
help, to
ijsje, het
ice cream, the