Dutch List . 2 Flashcards
aan (aan iemand)
to (to someone)
Example: Ik geef een cadeau aan mijn zus. (I give a present to my sister.)
afspraak, de
appointment, the
agenda, de
diary, the
alleen
alone
antwoord, het
answer, the
avond, de
evening, the
bed, het
bed, the
beginnen
begin, to
bekijken
have a look at, to / take a look at, to
beter (goed-beter)
better (good – better)
bezoek, het
visit, the
bibliotheek, de
library, the
bijna
almost
bijvoorbeeld
for example
bus, de
bus, the
bushalte, de
bus stop, the
buurthuis, het
community centre, the
café, het
café, the / pub, the
dag, de
day, the
deze les
this lesson
dokter, de
doctor, the
druk
busy
duren
take, to
echt
really
eens (wel eens)
sometimes
einde, het
end, the
elkaar
each other
feest, het
party, the
fiets, de
bicycle, the / bike, the
film, de
film, the / movie, the
gebruiken
use, to
geld, het
money, the
gelukkig nieuwjaar
Happy New Year