Duitse woorden uit oefenboek Flashcards
1
Q
unterhalten
A
onderhouden
1
Q
weiteren
A
verder , aanvullend
2
Q
Einladung
A
uitnodiging
3
Q
wiederholten
A
herhaling
4
Q
wäre
A
zou
5
Q
Wochenende
A
weekend
6
Q
Mitarbeiter
A
medewerker
7
Q
Zeitraum
A
tijdperk
8
Q
Selbstverständlich
A
vanzelfsprekend
9
Q
sondern
A
maar
10
Q
umschauen
A
omkijken
11
Q
Schön
A
Mooi
12
Q
Wiedersehen
A
tot ziens
13
Q
treffen
A
Ontmoeten
14
Q
vereinbart
A
overeengekomen
15
Q
daher
A
dus
16
Q
Vorschlag
A
voorstel