duits woorden oefentoets email Flashcards
1
Q
entsprechen
A
overeenkomen met
2
Q
zahlen
A
betalen
3
Q
zusammenhang
A
samenhang of verband.
4
Q
Genügt
A
voldoende zijn of voldoen aan
4
Q
kundeverkehr
A
klantencontact
5
Q
verlegung
A
Verlegung” betekent in het Nederlands verplaatsing of uitstel
6
Q
deshalb
A
daarom of om die reden.
7
Q
farbe
A
kleur
8
Q
fahrrad
A
fiets
9
Q
ganzen
A
geheel
10
Q
kundenbesuche
A
klantenbezoek
11
Q
Räume
A
ruimtes of kamers.
12
Q
betriebsferien
A
bedrijfsvakantie
13
Q
verlegung
A
verzetting , verplaatsing
14
Q
jeweils
A
telkens, ieder of elke keer.