aufgabe 6 Flashcards
an
aan, op, bij, of naar. Het wordt vaak gebruikt als voorzetsel om een locatie, richting, of verbinding aan te geven.
fur
voor. Het wordt gebruikt om aan te geven dat iets bestemd is voor iemand of iets, of om een doel,
nach
naar, na, of volgens, afhankelijk van de context. Het wordt gebruikt om richting, tijd of een referentie aan te geven.
am
“Am” is een samentrekking van an dem in het Duits en betekent in het Nederlands aan de, bij de, of op de, afhankelijk van de context. Het wordt vaak gebruikt om een locatie of tijd aan te duiden. Bijvoorbeeld:
im
“Im” is een samentrekking van in dem in het Duits en betekent in het Nederlands in de of in het, afhankelijk van de context. Het wordt gebruikt om een locatie, tijd, of situatie aan te geven. Bijvoorbeeld:
zum
Zum” is een samentrekking van zu dem in het Duits en betekent in het Nederlands naar de, bij de, voor de, of tot de, afhankelijk van de context. Het wordt vaak gebruikt om een richting, doel, of bestemming aan te geven.
mit
met
vor
Vor” wordt inderdaad gebruikt om aan te geven dat iets zich vóór een object bevindt (plaatsbepaling) of vóór een tijdstip plaatsvindt (tijdsindicatie)
auf
op
durch
door
uber
over
am
“Am” is een samentrekking van an dem in het Duits en betekent in het Nederlands aan de, bij de, of op de,
auf
op
im
Im” is een samentrekking van in dem in het Duits en betekent in het Nederlands in de of in het,
an
“An” betekent in het Nederlands aan, bij, of op,