duits oefen toets alle woorden meeste oefening 4 Flashcards
1
Q
Derzeitigen
A
huidige , momenteel
2
Q
vornehmen
A
ondernemen, of uitvoeren , iets gaan doen
3
Q
erteilen
A
geven
4
Q
erfolgen
A
gebeuren
5
Q
bitte
A
graag
6
Q
Angaben
A
gegevens
7
Q
befristet
A
tijdelijk
8
Q
wachsende
A
teogenomen
9
Q
früheren
A
vroegere , oud- , ex ( bv speler )
10
Q
Einbau
A
inbouw , installatie
11
Q
beigefügt
A
bijgevoegd
12
Q
belegt
A
bespreken , bewijzen
13
Q
teilen
A
verdelen
14
Q
vorübergehend
A
tijdelijk
15
Q
ausgegangen
A
uit eten gaan