Duits Flashcards

1
Q

bedürftig

A

behoeftig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bewahren vor

A

behoeden voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

der Begründer

A

de oprichter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sich trauen

A

durven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

freiberuflich

A

freelance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verzehren

A

eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

die Vernichtung

A

de vernietiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

das Regal

A

het schap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

anspornen

A

aansporen, aanzetten tot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gewährleisten

A

waarborgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sich trennen von

A

afstand doen van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

etwas loswerden

A

van iets af willen, iets kwijt willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

am Herzen liegen

A

waardevol zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

die Erleichterung

A

de opluchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verfügbar

A

beschikbaar, ter beschikking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zusätzlich

A

extra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bereuen

A

spijt hebben van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

stattdessen

A

in plaats daarvan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verrückt

A

gek, krankzinnig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ablehnen

A

afwijzen, afkeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

zwangsläufig

A

onvermijdelijk, vanzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

insbesondere

A

in het bijzonder, vooral

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

überlegen

A

overdenken, overwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

die Miete

A

de huur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
die Nachhaltigkeit
de duurzaamheid
26
die Absicht
de bedoeling, intentie
27
die Ausstattung
de inrichting
28
verringern
verminderen
29
sich beschränken auf
zich beperken tot
30
überflussig
overbodig
31
der Rohstoff
de grondstof
32
gemäß
volgens
33
sich beziehen auf
betrekking hebben op
34
der Rausch
de roes
35
begegnen
ontmoeten
36
die Klamotten
de kleren
37
die Spende
de gift, de donatie
38
die Reiz
de prikkel
39
sich etwas borgen
iets lenen
40
deswegen
daarom
41
der Vorzug
het voordeel
42
zweckentfremden
voor een verkeerd doel gebruiken
43
das Bedürfnis
de behoefte
44
erzeugen
genereren, opwekken
45
fehlen
missen
46
etwas entgegensetzen
iets tegenoverstellen
47
die Reichweite
het bereik, de reikwijdte
48
herangehen an
aanpakken, benaderen
49
aussteigen
afhaken, uitstappen
50
die Fertigung
de fabricage, de productie
51
niedrig
laag
52
etwas verwerfen
iets verwerpen, iets afwijzen
53
etwas umsetzen
iets omzetten, iets verwezenlijken
54
scheitern
falen, mislukken
55
die Grundlagen
de basis, de grondbeginselen
56
der Reißverschluss
de ritssluiting
57
langfristig
op lange termijn
58
ersteigern
op een veiling kopen
59
die Ausrede
de smoes
60
bequem
comfortabel
61
sich verhalten
zich gedragen
62
der Nutzer
de gebruiker
63
bewerten
beoordelen, punten geven
64
umwandeln
omzetten
65
der Rabatt
de korting
66
überprüfen
controleren
67
verfügbar
beschikbaar
68
die Herausforderung
de uitdaging
69
verwenden
gebruiken
70
ausreichen
voldoende zijn
71
das Misstrauen
het wantrouwen