Deutsch Flashcards
1
Q
der Obdachlose
A
de dakloze
2
Q
geistig zurückgeblieben
A
verstandelijk beperkt
3
Q
das Gleis
A
het spoor
4
Q
angeblich
A
naar men zegt
5
Q
die Schicht
A
de (ploegen)dienst, de werktijd
6
Q
der Aufzug
A
de lift
7
Q
pünktlich
A
stipt, punctueel, op tijd
8
Q
die Spende
A
de gift
9
Q
Kenntnisse erwerben
A
kennis verwerven
10
Q
ehrenamtlich
A
vrijwillig, als vrijwilliger
11
Q
durchgehend
A
zonder onderbreking
12
Q
die Gewöhnungssache
A
iets waar je aan moet wennen
13
Q
insgesamt
A
in totaal
14
Q
aufregend
A
spannend
15
Q
prägen
A
een stempel drukken op
16
Q
ständig
A
voortdurend, permanent
17
Q
das Ausmaß
A
de omvang, de mate
18
Q
zögern
A
aarzelen
19
Q
im Grunde genommen
A
eigenlijk
20
Q
ausreichen
A
toereikend zijn, voldoende zijn
21
Q
schützen
A
beschermen
22
Q
der Inhaber
A
de bezitter, de eigenaar
23
Q
wie üblich
A
zoals gewoonlijk, gebruikelijk