Deutsch Flashcards
het bezoek+
der Besuch, die Besuche
de humor
der Humor
de kus+
der Kuss, die Küsse
de oom+
der Onkel, die Onkel
de ruzie+
der Streit, die Streite, die Streitereien
het standpunt+
der Standpunkt, die Standpunkte
de vreemdeling+
der Fremde, die Fremden
de afspraak+
die Verabredung, die Verabredungen
de dame+
die Dame, die Damen
de discussie+
die Diskussion, die Diskussionen
de echtgenote+
die Ehefrau, die Ehefrauen
de relatie+
die Beziehung, die Beziehungen
de stemming+
die Stimmung, die Stimmungen
de tante+
die Tante, die Tanten
de uitnodiging+
die Einladung, die Einladungen
het verjaardagsfeest+
die Geburtstagfeier, die Geburtstagfeiern
de baby+
das Baby, die Babys
het buitenland
das Ausland
het gezicht+
das Gesicht, die Gesichter
de ontmoeting+
das Treffen, die Treffen
aanbieden
anbieten, bot, geboten
afgesproken hebben met
verabredet sein mit, war, gewesen
contacten onderhouden
Kontakte pflegen
ergens vreemd zijn
irgendwo fremd sein, war, gewesen
familie zijn van
verwandt sein mit, war, gewesen
geloven in
glauben an
het (on)eens zijn
(nicht) einverstanden sein, war, gewesen
leren kennen
kennenlernen
liegen
lügen, log, gelogen
meebrengen, meenemen
etwas mitbringen, brachte, gebracht
met elkaar spreken over
sich unterhalten über, unterhielt, unterhalten
ontmoeten
treffen, traf, getroffen
overtuigen
überzeugen
reageren
reagieren
ruziën
sich streiten, stritt, gestritten
samenwonen
zusammenleben
scheiden, uit elkaar gaan
sich trennen
schenken
schenken
trouwen
heiraten
actief
aktiv
als laatste, onlangs
letztens
als, indien
wenn
Amerikaans
amerikanisch
Australisch
australisch
Aziatisch
aziatisch
bekend
bekannt
beleefd
höflich
blond
blond
bovendien
außerdem
dus
also
ernstig, serieus
ernst
gelukkig
glücklich
gescheiden, apart
getrennt
grappig
lustig
groot, lang
groß
hoewel
obwohl
laf
feige
lui
faul
moedig
mutig
nerveus
nervös
omdat
weil
persoonlijk
persönlich
slank
schlank
sportief
sportlich
sympathiek
sympathisch
teder, liefdevol
zärtlich
tenslotte
schließlich
toevallig
zufällig
trots
stolz
vlijtig
fleißig
voortdurend
ständig
de afspraak, het tijdstip+
der Termin, die Termine
het beroep+
der Beruf, die Berufe
het briefje, blaadje+
der Zettel, die Zettel
het cv+
der Lebenslauf, die Lebensläufe
de echtgenoot+
der Ehemann, die Ehemänner
de envelop+
der Briefumschlag, die Briefumschläge
het familielid+
der Verwandte, die Verwandten
de gast+
der Gast, die Gäste
het identiteitsbewijs+
der Ausweis, die Ausweise
de jongere+
der Jugendliche, die Jugendlichen
het paspoort+
der Reisepass, die Reisepässe
de staat+
der Staat, die Staaten
de staatsburger+
der Staatsbürger, die Staatsbürger
de vent, kerel+
der Typ, die Typen
de vereniging+
der Verein, die Vereine
de volwassene+
der Erwachsene, die Erwachsenen
de woonplaats+
der Wohnort, die Wohnorte
het gesprek, de conversatie+
die Unterhaltung, die Unterhaltungen
de handtekening+
die Unterschrift, die Unterschriften
de hoofdstad+
die Hauptstadt, die Hauptstädte
de jeugd
die Jugend
de regio+
die Region, die Regionen
de sollicitatie+
die Bewerbung, die Bewerbungen
de vergadering+
die Versammlung, die Versammlungen
het document+
das Dokument, die Dokumente
het gesprek+
das Gespräch, die Gespräche
het lid+
das Mitglied, die Mitglieder
het team+
das Team, die Teams
aanvragen
beantragen
beledigen
beleidigen
deelnemen
teilnehmen, nahm, genommen
discussiëren met … over
diskutieren mit … über
groeien
wachsen, wuchs, gewachsen
langskomen bij
vorbeikommen, kam, gekommen
met ‘je’ aanspreken
duzen
met ‘u’ aanspreken
siezen
noemen
nennen, nannte, genannt
van mening zijn
der Meinung sein, war, gewesen
vertrouwen
vertrauen (+3e naamval)
verwachten
erwarten
Afrikaans
afrikanisch
buiten
außerhalb
desondanks
trotzdem
donker
dunkel
Europees
europäisch
licht
hell
nadat
nachdem
nieuwsgierig
neugierig
of (als voegwoord(+3e)
ob
of (bij keuze(+4e)
oder
samen
zusammen
samen, gemeenschappelijk
gemeinsam
ten eerste
erstens
terwijl
während
toen
als
volgens mij
meiner Meinung nach
want, dan
denn
zelfs
sogar
