Duits Flashcards
1
Q
das Auktionshaus
A
het veilinghuis
2
Q
die Versteigerung
A
de veiling
3
Q
der Eigentümer
A
de eigenaar
4
Q
eindeutig
A
eenduidig, ondubbelzinnig
5
Q
angeblich
A
naar men zegt, vermeend
6
Q
entlarven
A
ontmaskeren
7
Q
die Leinwand
A
het doek
8
Q
die Quelle
A
de bron
9
Q
die Ermittlungen
A
het politieonderzoek
10
Q
fälschen
A
vervalsen
11
Q
die Droge
A
de drug
12
Q
die Ernährung
A
de voeding
13
Q
der Forscher
A
de onderzoeker
14
Q
die Leistung
A
de prestatie
15
Q
stattdessen
A
in plaats daarvan
16
Q
zusätzlich
A
extra, additioneel
17
Q
belebt
A
druk, levendig
18
Q
die Gier
A
de hebzucht
19
Q
aus Versehen
A
per ongeluk
20
Q
der Obdachlose
A
de dakloze
21
Q
auffordern
A
sommeren, dringend verzoeken
22
Q
sich auseinandersetzen mit
A
zich bezighouden met
