Diagnostiek Flashcards

1
Q

Diagnostiek van infectieziekten - 3 klasses

A

Pathogeen: micro-/macroscopische detectie pathogeen

Pathogeenproduct: DNA-/RNA-detectie, antigenen/toxines

Antilichamen: detectie tegen pathogeen/infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pathogeen - microscopische detectie (voordeel 2, nadeel 4)

A

Voordeel:
- Snel, indien kweken nodig is
- Wellicht andere pathogenen detecteren

Nadeel:
- Getraind oog voor nodig
- Hoeveel samples per dag?
- Sensitiviteit kan probleem zijn
- Specificiteit kan probleem zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

PCR =
RT-PCR =

A

PCR = DNA-amplificatie
RT-PCR = RNA-amplificatie via cDNA met RT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ELISA = … + werking

A

Enzyme Linked Immuno Sorbent Assay
- Antigenen in beker, bloedplasma erbij
- Als er pathogeen-antilichamen in plasma zitten binden ze aan antigenen
- Wash-out beker, add another solution met enzymen
- Pathogeen-antilichamen binden aan enzymen
- Wash-out, binding blijft over
- Add solution voor kleuring
- Kleuring alleen bij pathogeen-antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ELISA - 4 onderdelen

A
  • Microtiterplaat: putjes gecoat met antilichaam
  • Sample: verdunningsreeks serum met antigeen
  • Detectie: antilichaam gekoppeld aan enzym
  • Reader: meet intensiteit kleuring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

S. mansoni detectie

A

Volwassen wormen zitten in bloed maar scheiden antigenen uit in urine –> dus ELISA test op urine samples

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Diagnostiek PCR en ELISA - voordeel (5)

A
  • Snel, indien kweken niet nodig
  • Hoge specificiteit op soort- en stamniveau
  • Hoge sensitiviteit
  • Veel samples mogelijk
  • Quantificeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Diagnostiek PCR en ELISA - nadeel (5)

A
  • Apparatuur (ELISA reader, PCR machine)
  • Te hoge specificiteit? (ziet niets anders)
  • ELISA: detectie-antilichaam moet er wel zijn
  • PCR: target-sequentie moet wel bekend zijn
  • ELISA is retrospectief (PCR ook, qPCR niet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe actieve infectie diagnosticeren met ELISA?

A
  • Bij actieve infectie is er toename van antilichamen
  • Begin infectie: meestal veel IgM, daarna veel IgG
  • IgM positief en IgG negatief = actieve infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Klinische monsters (9)

A
  • Bloed: bloedbaaninfecties, antilichaamdetectie
  • Urine: urineweginfecties
  • Feces: buikklachten
  • Uitstrijkje: vagina, anus neus, oog, oor, keel, nasopharynx (neus-keelholte)
  • Sputum: luchtweginfecties
  • Pus: ontstekingen
  • Biopt: stukje weefsel, aanwezigheid pathogeen
  • Liquor: infecties in CZS (o.a. meningitis)
  • Blaasvocht: HSV, VZV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Directe waarneming (2)

A
  • Samples van steriele plaatsen (kleuring, morfologie, bacterie, kolonie)
  • Concentratie pathogeen hoog genoeg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kweek/indirecte waarneming (2)

A
  • Samples van niet-steriele plaatsen
  • Concentratie pathogeen te laag voor directe waarneming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gram+ versus gram-

A

Gram+ kleurt paars - kleuring blijft in dikke peptidoglycaanlaag zitten
Gram- kleurt roze - kleuring wordt uit dunne peptidoglycaanlaag gewassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Roze kleuring –>
Paarse kleuring –>

A

Roze kleuring –> gram-
Paarse kleuring –> gram+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 voorbeelden bacteriële GI-infecties

A

E. coli
Salmonella

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bacteriën verschillen in biochemische eigenschappen (4), dus verschillende voedingsbodems nodig. Determinatie daarvan via koloniemorfologie (3)

A

Biochemische eigenschappen:
- Uitscheiden van specifieke enzymen
- Groeicondities (aeroob of anaeroob)
- Nutriënten: lactose, glucose (koolstofbron): lactose fermentatie
- Afbraakproducten

Koloniemorfologie:
- Grootte
- Vorm
- Kleur

17
Q

Uitscheiden specifieke enzymen door … bacterie

A

E. coli: productie hemolysine toxine (hemolyse = afbraak en uit elkaar vallen RBC’s)

18
Q

Salmonella spp. produceert zowel endotoxines als exotoxines

A

Endotoxines = lipid portian A van outer membrane LPS - allerlei biologische responsen tot gevolg

Exotoxines = twee typen, cytotoxines (werken op cellen) en enterotoxines (werken op darmen)

19
Q

Cytotoxines = …
Enterotoxines = …

A

Cytotoxines = giftige werking op cellen
Enterotoxines = giftige werking op darmen

20
Q

Exotoxines = … + 3 werkingen

A

Toxische stof uitgescheiden door bacteriën

Werking via celoppervlak, intracellulair, membraan-lyserend

21
Q

Voedingsbodem bacteriën - 2 opties

A

Differentieel = geen selectie, determinatie o.b.v. biochemische verschillen
Selectief = alleen pathogeen groeit

22
Q

MacConkey agar (selectief en differentieel voedingsbodem) (3)

A
  • Gram- groeien WEL (selectief)
  • Galzouten: gram+ groeien NIET (selectief)
  • Lactose fermenterende bacteriën kleuren roze (differentieel)
23
Q

Gram+ wel of niet diagnosticeren met MacConkey agar? En met Mannitol salt agar?

A

Gram+ niet met MacConkey want worden geremd door galzouten. Gram- groeit wel goed met MacConkey

Gram+ wel met Mannitol salt, gram- niet met Mannitol salt

24
Q

E. coli en Salmonella detectie met MacConkey agar? En S. aureus met Mannitol salt agar?

A

E. coli fermenteert lactose dus kleurt roze - wel
Salmonella geen fermentatie dus kleurt niet roze - geen detectie
S. aureus fermenteert mannitol dus kleurt geel - wel

25
Q

Diagnostiek virologie - direct vs indirect

A

Directe waarneming:
- Microscopie (TEM): virus
- Kweek: meeste virussen zijn lastig te kweken

Indirecte waarneming:
- PCR
- Kweek: microscopische detectie cytopathologische effecten van virus op gastheercellen, indien virus te kweken is (cellulair niveau)

26
Q

TEM =

A

Elektronen transmissie microscoop –> directe waarneming middels microscopsiche detectie

27
Q

Indirecte waarneming middels cytopathologische effecten (CPE) van virus op host (4)

A
  • Kweek (verschillende cellijnen)
  • Morfologische veranderingen van cellen
  • CPE is virus-specifiek
  • Rondingen, fusie, lysis, zwellen of krimpen
28
Q

Diagnostiek rotavirus

A

TEM heeft sensitiviteitsprobleem - dus RT-PCR op feces (RNA-virus)

29
Q

Diagnostiek parasitologie - microscopie (direct vs indirect)

A

Directe waarneming: microscopische detectie parasietstadia
Indirecte waarneming: multiplex real-time PCR

30
Q

Multiplex RT-PCR = …

A

Detectie van 3 of meer darmparasieten in 1 PCR