De Factor tijd: Verandering en continuïteit. Een historische wandeling II Flashcards

1
Q

Tijd

A

De gemeenschappelijke factor die in elk historisch werk zit <=> De werking als factor is echter zeer uitlopend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lineaire opvatting rond begrip tijd

A

De historische verandering gaat in richting van een vooraf vaststaand begin- en eindpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Teleologie

A

De geschiedenis werkt naar een bepaald doel, een Theos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Theologie

A

Radicaler, de geschiedenis is een proces waarbij opperwezen ingrijpt in de geschiedenis en het scenario al vooraf heeft opgeschreven, een zeer krachtig model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ordenend beginsel

A

In de ontwikkeling is alles noodgedwongen voortgekomen uit de beginfase
=> Verleent een ‘zin’ aan de geschiedenis
=> Was al te zien in de Oudheid bij filosofen als Plato

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Model van de christelijke eschatologie of heilsverwachting

A

Reduceren de geschiedenis tot een door God geschreven scenario van zes aetates

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gregorius van Tours

A
  • Middeleeuwse historiograaf
  • “Historia Francorum” of de geschiedenis van de Franken
  • De geschiedenis van de Merovingische koningen
    • Laten scheppingsverhaal aanvangen met Adam en Eva om zo bij de eigen tijd te komen
    • Geschreven als het karakter van een getuigenis of belijdenis
    • Eigen tijd wordt gekoppeld aan voorgeschiedenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Marxisme (Marx was een jood)

A
  • Teleologisch: Niet theologisch maar met een duidelijk rechtlijnig principe
  • Duidelijke heilsverwachting: Religieus denken zit in het systeem gebouwd
  • Geschiedenis is een proces van geleidelijke vooruitgang
  • Deelde geschiedenis op in vier periodes:
    • De oertijd met gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen
    • De fase van privé-eigendom berustend op eigen arbeid
    • de kapitalistische privaateigendom van de productiemiddelen
    • De toekomstvisie gemeenschappelijk bezit van productiemiddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opvattingen van rechte-lijn-theorieën

A
  • Geschiedenis is een permanent proces van vooruitgang
  • De mens evolueert steeds naar een beter bestaan of naar een ideaal eindpunt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wie had rechte-lijn-theorieën

A
  • Christelijke historiografie
  • Rationalisten van de 18de Eeuw
  • Idealisten
  • Positivisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Idealist Georg. W.F. Hegel

A

Ziet geschiedenis als een proces waarin de rede de mensheid naar een toestand van steeds meer bewust beleefde vrijheid
=> Marxisme hierop gebaseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Positivist Auguste Comte

A

Grenzeloos vertrouwen in mogelijkheden en resultaten van de wetenschap onder invloed van de verlichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn rechte-lijn-theorieën

A
  • Geschiedenis gepresenteerd waarin laatste fase telkens de triomf van een ideologie is
    • Verlichtingsfilosoof markies de Condorcet = De mens bereikt in tien stadia de fase van de rede
    • Duitse filosoof Hegel = De mens evolueert van kindsheid naar jeugd en mannenjaren naar rijpheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

18de eeuw

A
  • Beoefenen van geschiedenis is een filosofische activiteit
  • Historicus kijkt naar geschiedenis met blik van een erudiet of amateur
  • Geschiedenis is inzet van grote debatten over de zin van het bestaan en godsdienst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

19de eeuw

A
  • Eeuw van professionalisering en verdere ontwikkeling van de vaktechniek
  • Effect van FR en napoleonisme => Rechte-lijn-theorieën in nationale geschiedenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Globalisering van Europa

A
  • Zet proces Europese eenmaking verder
  • Aandacht voor lokale, regionale en nationale geschiedenis neemt toe
  • Stads- en regiogeschiedenissen worden geschreven
  • Nieuwe vorm van nationale geschiedschrijving: Een rationalistische aanpak ipv een romantische
17
Q

Fernando Braudel

A
  • “Identité de la France”
  • Verwijst naar Michelet in zijn boek
  • In volle Annales-traditie
  • Maakte een nuchtere analyse van
    • Demografische
    • Sociale
    • En institutionele componenten
18
Q

Pierre Nora

A
  • Inventaris van plaatsen, symbolen en teksten die voor de nationale identiteit van Fr. belangrijk zijn
  • Drie delen, een soort gelaïciseerde drievuldigheid
    • Republiek
    • Natie
    • De Frankrijken
  • Commercieel succesvol
  • Lieux de mémoires: Plaatsen waar de belangrijkste gebeurtenissen zijn gebeurd van een natie
19
Q

Jo Tollebeek

A
  • “België een parcours van herinneringen”
  • “Het geheugen van de lage landen”&
20
Q

Een belangrijke stroom tegen dit nationalisme

A
  • Massacultuur
  • Massacommunicatie
  • Massatoerisme
21
Q

Problemen met dit nationalisme

A
  • Te versplinterende kijk op de geschiedenis
  • Mediaspelletjes waarbij men door televoting de ‘grootste’ Belg bepaalt
22
Q

Terugval van nationalistische geschiedschrijving

A
  • Instorting communistische blok
  • Verdwijnen van vijandbeeld uit de Koude Oorlog
  • Verdwijnen van behoefte aan patriottische verhalen
23
Q

De complementariteit

A

= stelt dat vooruitgang ontstaat door het aan elkaar schakelen van twee componenten in een gezamenlijke activiteit die ze afzonderlijk niet kunnen vervullen (een blok hout en de haren van een paard vormen samen een borstel)
⇒ complexer: evolutie als gevolg van de complementariteit van twee producten, waarbij het ene niet kan werken zonder het andere (kaas en muizenval)

24
Q

De dichotomiethese

A

= twee modellen, die elk een eigen dynamiek hebben, worden tegenover elkaar geplaatst als contrastwerking, waarbij de ene component primitiever is dan de andere
⇒ het zoeken naar tegenstellingen in de samenleving tussen ≠ krachten
⇒ variant op de oude strijd tussen goed en kwaad

25
Q

Legitimizing identity

A

Legitimiteit ontleend aan een staat in de 19e-eeuwse traditie

26
Q

Resistance identity

A

Identiteit geboren uit religieus gefundeerde weerstand

27
Q

Project identity

A

Identiteit geboren uit idealistische gefundeerde projecten

28
Q

Cyclus-Theorieën

A

Essentiële processen herhalen zich, de geschiedenis heeft een zekere wetmatigheid en is nomothetisch

29
Q

Thesen over de beschavingscycli

A

In de hoek van het cultuurpessimisme en het catastrofe-idee

30
Q

L’histoire immobile

A

= er zitten in het menselijk gedrag stereotiepe elementen die altijd terugkeren, waardoor het individu gedetermineerd is en zijn of haar handelingen voorspelbaar worden
= een zo trage ontwikkeling dat ze in het dagelijks leven en zelf binnen de termijn van één generatie onmerkbaar is