D2CH1&2 Flashcards

1
Q

eigenschappen vaste stoffen

A

vaste vorm en volume -> weerstand tegen veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

eigenschappen vloeistoffen

A

geen vaste vorm, vast volume -> weerstand tegen veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

eigenschappen gassen

A

geen vaste vorm, geen vast volume ->bijna geen weerstand tegen veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn fluïda

A

vloeistoffen, gassen, plasma
bij temperatuur constant, bepaalde massa en volume (geen vaste vorm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Van der Waalse krachten

A

r<r0: F(r) -> sterke afstotingskracht: veel uitwendige kracht nodig voor samendrukking vh fluïdum

r>r0: sterke aantrekkingskracht op korte afstanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

eigenschappen fluïdum

A

moleculen zijn cst in beweging (willekeurig en onregelmatig)
bij vloeistoffen -> diffusie
gassen hebben meer bewegingsmogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dichtheid v water

A

dichtheid is maximaal bij 4°C (1000kg/m³)
kleiner bij alle andere temperaturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

oppervlaktekrachten

A

= krachten die enkel aan de oppervlakte aangrijpen (fluïda)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beginsel van Pascal

A

als er een uitwendige druk wordt uitgeoefend op de oppervlakte van een fluïdum in een gesloten vat wordt deze onverminderd overgezet op elk punt vd vloeistof en de wanden van het vat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wet v Archimedes

A

gewicht lichaam > gewicht verplaatste vloeistof: zinkt
gewicht lichaam < gewicht verplaatste vloeistof: stijgt
gewicht lichaam = gewicht verplaatste vloeistof: zweeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stroomregimes

A
  • stationair: v = cst
  • niet-stationair: v is niet cst
  • laminair: deeltjes glijden over elkaar en storen elkaar niet
  • turbulent: lokale draaibewegingen tussen de deeltjes
  • compressievrij: dichtheid is cst
  • samendrukbaar: dichtheid is niet cst
  • viskeus: wrijving met randen vh vat wordt niet verwaarloosd: hoe verder vd wanden, hoe groter de snelheid vd stroming
  • niet viskeus: wrijving met randen vh vat wordt verwaarloosd: snelheid is niet afhankelijk vd afstand tot de wanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stroomlijn

A

baan gevolgd door een deeltje in het fluïdum (stationair)
- snijden elkaar niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stroombuis

A

bundeling v stroomlijnen
- fluïdum kan deze zijdelings niet verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

massadebiet

A

massahoeveelheid vh fluïdum dat voorbijstroomt per eenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fysische verklaring v stemgeving

A

stembanden = 2 symmetrische plooien

trillen -> luchtpijp sluit -> open -> sluit
gesloten -> ademdruk drukt ze van elkaar -> sluiten weer
open -> luchtprop wordt in het aanzetstuk geslingerd

start: stembanden zijn gesloten: luchtdruk stijgt -> stembanden van elkaar -> plotse sluiting stembanden -> trilling stembanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stemhoogte

A

bepaald door de massa van de stembanden

17
Q

toonhoogte

A

bepaald door de frequentie

18
Q

getal van Reynolds

A

bepaalt of we een laminaire of turbulente stroming hebben
<2000: laminair
>3000: turbulent
2000-3000 = overgangsprofiel

19
Q

hemodynamica

A

hydrodynamica kan niet rechtstreeks toegepast worden:
- bloed is niet homogeen
- bloedstroomregime is niet continu maar gepulseerd (er mag geen evenwicht zijn)

20
Q

viscositeit vh bloed

A

grote vaten: sterk afhankelijk vd hematocrietwaarde
- = v% rode bloedcellen in het bloed

nauwe vaten: viscositeit neemt af door het ontstaan vd asstroom v bloedcellen
- bloedcellen -> as v vaten: aan de wanden hangt enkel nog plasma

21
Q

werking vh hart

A

diastole fase: hart ontspant tussen 2 slagen: bloed komt in het hart -> beide boezems gevuld

systole fase: start wnr de kamers samentrekken -> bloed wordt in de kamer gedrukt

samentrekking vd kamer: bloed in longslagader -> longen en aorta

hart ontspant -> diastole fase

22
Q

systolische druk

A

tijdens systole fase in linkerventrikel: bloed -> aorta
druk puls in aorta en slagaders met max waarde (= systolische druk

bepaald door hartfrequentie en bloedvolume per slag + rekbaarheid vh slagaderlijk stelsel

23
Q

diastolysche druk

A

na het sluiten vd aortakleppen blijft de druk dalen tot minimale waarde = diastolysche druk

24
Q

conclusies bloeddruk en volume bloedsomloop

A

bloed stroomt in een gesloten systeem: geen bloedverlies: volumedebiet is cst
stroomsnelheid is niet overal gelijk -> hoger op plaatsen met minder druk
drukverschil is nodig om schommelingen van Rab op te vangen

25
Q

druk in bloedsysteem

A

veneuze systeem: 3/4 vh bloedvolume: reservoir + past totale vaatcapaciteit aan aan de variaties in het totale bloedvolume

bloedverplaatsing in slagaders vereist een klein drukverval

bloeddruk in venen is laag

arteriële systeem heeft elastische wanden : bloedtoevoer is cste stroming

grootste drukverval in kleine arteriën en arteriolen (grote straal en lengte)

26
Q

niet-invasieve arteriële bloeddrukmeting

A

Hg mamometer: bepaalt systolische en dyastolische bloeddruk

opgepompt tot groter dan systolische druk

bij p syst worden korotkov tonen waarneembaar via stethoscoop in elleboogholte

nemen toe tot p diast