D Antidiabetica Flashcards
Wat is het verschil tussen diabetes type 1 en diabetes type 2?
DM1: absoluut insulinetekort door auto-immuundestructie van bètacellen in de pancreas.
DM2: relatief insulinetekort door toegenomen insulineresistentie in de lever-, spier en vetcellen. Ook enige dysfunctie van bètacellen.
Wat is het werkingsmechanisme van metformine?
Metformine zorgt voor
1. Remming van de glucoseabsorptie in de darm
2. Remming van de glucoseproductie in de lever (hierdoor toename lactaatproductie)
3. Verlaging van de insulineresistentie (meer opname van glucose in spiercellen e.d.)
Wat is een voordeel van metformine?
Metformine heeft geen invloed op de insulineproductie, waardoor het de insulineresistentie niet laat toenemen en bovendien niet leidt tot een hypoglykemie.
Wat is de indicatie van metformine?
Bij elke patiënt met DM2 en een voldoende nierfunctie (eGFR >30) wordt gestart met metformine.
Wat zijn de kinetische kenmerken van metformine en wat zijn de gevolgen daarvan?
Metformine wordt geheel renaal geklaard, waardoor de t1/2 wordt verlengd en de bloedconcentratie toeneemt door nierfunctieverlies.
Wanneer is metformine gecontraincideerd?
- Bij een nierfunctie onder de 10 (eGFR <10)
- Hartfalen, ernstige hypoxie (sepsis, ernstige COPD), leverinsufficiëntie. –> verhoogde kans op lactaatacidose.
Wat zijn de mogelijke bijwerkingen van metformine?
- Maagdarmklachten (misselijkheid, braken, diarree), vooral in het begin van de behandeling.
- Lactaatacidose (vooral door accumulatie van metformine bij een sterk verminderde nierfunctie). Daarom bij een verminderde nierfunctie lager doseren. Zeldzaam, maar potentieel fataal.
Wanneer moet metformine worden gestopt? En voor hoe lang?
Metformine moet worden gestaakt bij ingrepen of onderzoeken die een sterk verhoogde kans geven op nierfunctiestoornissen, zoals ingrepen waarbij gebruik wordt gemaakt van jodiumhoudend contrastmiddel of bij ingrepen waarbij algehele anesthesie wordt toegepast.
Metformine wordt dan op de dag van de ingreep gestaakt en pas na 48 uur weer gestart.
Wat is het werkingsmechanismen van sulfonylureumderivaten?
SU-derivaten verhogen onafhankelijk van de bloedglucoseconcentratie de insulineafgifte uit bètacellen.
Wat zijn voorbeelden van kortwerkende SU-derivaten?
Gliclazide, tolbutamide
Wat zijn voorbeelden van langwerkende SU-derivaten?
Glimepiride, glibenclamide
Welk SU-derivaat is het eerste keuze middel? Waarom?
Gliclazide. Dit is een kortwerkend middel waarvan de metabolieten inactief zijn, waardoor het de laagste kans heeft op hypoglykemieën, ook bij nierinsufficiëntie. Mag ook bij nierinsufficiëntie doorgebruikt worden.
Wat zijn risicofactoren voor hypoglykemie bij SU-derivaten?
- Verminderde/onregelmatige intake, abnormale lichamelijke inspanning, ouderen, leverfunctiestoornis.
- Verminderde nierfunctie (glibenclamide heeft ook nog actieve metabolieten die renaal geklaard worden, waardoor dit middel de kans op hypo’s nog extra verhoogd. Daarom wordt dit middel afgeraden.
- Langwerkende SU-derivaten.
Wat zijn de twee groepen symptomen die optreden bij een hypoglykemie?
- Stimulatie van adrenerge systeem (bij <4 mmol/L). Hierdoor zweten, tachycardie, tremoren, onrust.
- Neuroglycopene verschijnselen: verwardheid, concentratiestoornissen, dysartrie, dubbelzien, hoofdpijn.
Met welke medicatie hebben SU-derivaten een interactie?
Bèta-blokkers kunnen de eerste symptomen van een hypoglykemie maskeren. Bovendien zorgen ze ook voor minder snelle correctie van de bloedglucosespiegel na een hypo.
Dit geldt vooral voor aselectieve betablokkers.