D Flashcards
0
Q
Verstoppen
A
Esconder
1
Q
Opgroeien
A
Crecer
2
Q
Ik vergis me
A
Me equivoco
3
Q
De burgemeester
A
El alcalde
4
Q
Dat hangt af van
A
Depende de
5
Q
Ik heb zojuist gegeten
A
Acabo de comer
6
Q
De bestemming
A
El destino
7
Q
Het spoor
A
La via
8
Q
De reiziger
A
El viajero
9
Q
Het doet me pijn
A
Me da pena
10
Q
Teruggeven
A
Devolver (devuelvo)
11
Q
Niet eens
A
Ni siquiera
12
Q
De website
A
El sitio web
13
Q
Erin of erop leggen, zetten, vt en tt
A
Poner, puse en pondre
14
Q
Zo af en toe
A
De vez en cuando
15
Q
Het antwoord
A
La respuesta
16
Q
De mailbox
A
Los buzones
17
Q
De enquete
A
La encuesta
18
Q
Aan de bel trekken
A
Llamar al timbre
19
Q
Verwijderen
A
Quitar
20
Q
Wat kan ik u geven? Geef me..
A
Que le pongo? Pongame…
21
Q
De arm
A
El brazo
22
Q
De elleboog
A
El codo
23
Q
De knie
A
La rodilla
24
Q
Het been
A
La pierna
25
Q
De schouder
A
El hombro