3 Flashcards
La casilla
Het doosje, vakje
Deletrear
Spellen
La hoja
Het blad (leaf)
Segun
Volgens
Proprio
Eigen
Sonar, sueno
Klinken
La pantalla
Het scherm
Proberen te
Tratar de
Premiere
El estreno
De test, de proef, het bewijs(stuk)
La prueba
Bewaken
Vigilar
Neerstorten
Chocar
Rijden
Conducir
Knippen
Cortar
Groeien
Crecer
Decidir
Beslissen
Aansteken
Encender
Draaien
Girar
Opnemen (muziek film
Grabar
Schreeuwen
Gritar
Schoppen
Patear
Kammen
Peinarse
Vechten
Pelear
Schilderen
Pintar
Zich aankleden
Vestirse
Poetsen
Pulir
Struikelen
Tropezar
Dromen
Sonar
Springen
Saltar
Ik vergis me
Me equivoco
Ik zal het willen doen
Querre hacerlo
Wat smerig
Que asco
Aanvallers
Delanteros
Toen ik tien was..
Quando tenia 10 anos
A la edad de diez anos
Con 10 anos
Misverstand
Mal entendido
Uitgeput zijn
Estar hecho polvo
Zaken, business
Negocios
Verhuizen
Mudarse
Dobbelsteen
El dado
Sneeuwwitje
Blanconieves
Roodkapje
Caperocita roja
Cash, contant
Efectivo
De kabouter
El enano
Voel je je op je gemak?
Le sientes a gusto?
De wolf
El lobo
De jager
El casador
Het sprookje, verhaaltje
El cuento
Nu meteen
Inmediatamente
Verzamelen
Recoger
Eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, negende, tiende
Primero, segundo, tercero, quarto, quinto, sexto, septimo, actavo, noveno, decimo
Het moraal
La moraleja
Zich realiseren, zich bewust worden, zich opvallen
Se dar quenta de
El juez
The judge
To sign
Firmar
Het bureau
El escritorio
The wallet
La cartera
The bedsheets
La sábana
The oven, stove
El hórno
The pan
La sárten
Talking about
Hablando acerca de
Sandwiches
Los emparedados
To blame
Culpar
To fit, passen bij
Caber
Able, capabel
Capaz
Barely
Apenas
