College 2. Type I, II, III en IV-overgevoeligheidsreacties basiskennis en verdieping type I, IgE gemedieerde allergie Flashcards
wat is een allergie?
overdreven reactie van het IS die bij een deel van de mensen optreedt op natuurlijke stoffen die van buiten het lichaam afkomstig zijn (eiwitten)
Voor deze stof hoort normaal gesproken tolerantie te zijn
Hoe delen we allergische reacties in?
Gell and Coombs indeling
Welke type allergische reacties kennen we?
Type 1: IgE gemedieerd
Type 2: Ab binden aan de ECM of een celoppervlak resulterend in destructie
Type 3: Ab binden aan Ag waardoor immuuncomplexen gevormd worden welke neerslaan in mn de kleine bloedvaatjes en synovia
Type 4: T-cel gemedieerde destructie
Wat is het ezelsbruggetje voor de type allergieën?
I = Allergic, Anfylaxis and Atopy
II = antiBody
III = immuneComplex
IV = Delayed
Wat is kenmerkend voor type 1 allergie?
Door: specifiek IgE icm Th-2 cytokines
–> IgE is specifiek tegen het allergeen
MET:
Directe reactie < 2h na contact met allergeen
Schade door: mestcel degranulatie
Klachten:
- allergische rhinitis
- allergisch astma
- atopische dermatitis
- constitutioneel eczeem
- angio-oedeem: lippen, ogen en LW
- urticaria
- dyspnoe
- braken
- anafylaxie
Allergenen: eiwitten en oplosbare Ag
Bvb: pollen, huisstofmijt, insecten gif, voedsel, geneesmiddelen, beroepsallergenen
Voorbeelden
- acute urticaria
- anafylaxie
- OAS (= oraal allergie syndroom)
Wat is kenmerkend voor type 2 allergie?
Door: IgG of IgM
Die binden aan cel- of matrix gebonden Ag
ICM complement activatie van vooral C5a, C3a, C4a –> pro-inflammatoir
Hier bij ook FcR+ cellen (macrofagen en NK-cellen)
Wanneer: 4-8h na blootstelling
schade:
- lokale celschade aan mestcellen en basofielen in de huid
- cel gebonden Ag leidend tot complement activatie en fagocytose
–> destructie van cellen
Klachten:
- urticaria (ook bij type 1)
Vaak door: geneesmiddelen die oppervlakte eiwitten van eigen cellen veranderen –> hierdoor als lichaamsvreemd gezien (bvb ery’s of trombo’s)
Voorbeelden
- chronische urticaria
- hemolytische anemie
- trombopenie
wat is kenmerkend voor type 3 allergie?
Door: IgG dat bindt aan circulerende Ag –> immuuncomplexen
IC slaan neer in kleine vaten, synovia en glomeruli
Wanneer: 4-8h na contact met allergeen
OOK: complement activatie en rekrutering van leukocyten naar de plek van depo
Leukocyten en mn neutrofielen scheiden pro-inflammatoire CK uit met weefselschade tot gevolg
Voorbeelden
- vasculitis
- serumziekte
- allergische alveolitis
Wat is kenmerkend voor type 4 allergie?
Door: Th1 gemedieerd (INF-y)
wanneer: vertraagd type (delayed type hypersensitivity = DTH)
–> > 12h na contact met allergeen
Gevolg:
- infiltratie van T-lymfocyten en monocyten in de epidermis
- oedeem in de huid + eczeem
Klachten:
- roodheid
- jeuk
- schilfering
- droge huid
Schade; T-cel wordt geactiveerd –> activeert Mf –> zorgen voor weefselschade en ontsteking in de huid
Diagnose: plakproeven aflezen na 24, 48 en 72h
Voorbeelden
- contact eczeem
- maculopapuleus exantheem
- TEN = toxische epidermale necrolyse
wat is kenmerkend tussen de verschillende type allergieën en het optreden van klachten na contact met het allergeen?
Type 1: < 2h
Type 2: 4-8h na blootstelling
type 3: 4-8 na blootstelling
Type 4: > 12h na contact
Welke soorten type 4 allergieën zijn er?
- Th1 cel
Geeft Mf activatie
- contact dermatitis
- tuberculine reactie - Th2 cel
Geeft eosinofiel activatie
- chronische astma
- chronische allergische rhinitis - CTL
Door cell geassocieerde Ag –> geeft cytotoxiciteit
- contact dermatitis
Welke type allergieën worden vaak samen gezien?
Type 1 en 4
bvb
- allergisch astma
- constitutioneel eczeem: langerhans cellen kunnen allergenen die kapotte huid binnendringen presenteren aan CD4+ effector cellen
uit welke fases bestaat de type 1 allergie?
Fase 1 = sensibilisatie fase
Bij eerste contact met allergeen
Fase 2 = effector fase –> allergische reactie
Bij tweede contact met allergeen
Wat is de pathofysiologie van de sensibilisatiefase?
- Allergeen (vn eiwit) kunnen via allerlei locaties binnendringen
- opgenomen door DC
- presentatie aan naïeve T-cellen
- Switch naar Th-2 cellen
a) IL4 en IL-13: stimulatie B-cellen tot IgE productie –> zeer specifiek tegen het allergeen
b) IL-5: stimulatie eosinofielen productie - remming van de Th1 respons door IL-4 en IL-13 –> minder IFN-y (meetbaar)
IgE bindt aan de mestcel
Wat is kenmerkend aan de sensibilisatie fase?
Vaak geen klachten
Wel een verhoogd IgE (gemeten)
Wat is de pathofysiologie van de effector fase van de type 1 allergie?
- vroege fase = directe reactie –> binnen seconden
- IgE zit aan mestcel via de FceR1 receptor (hoge affiniteit)
- allergen bindt aan IgE’s op de mestcel
- Crosslinking van 2 IgE’s
- signaal voor mestcel tot degranulatie
- vrijkomen mediatoren
tegelijk zorgen
- IL4 en IL-13: stimulatie B-cellen tot nog meer IgE productie
- IL-5: aanzetten eosino productie
- Late fase = late reactie –> na 6-8h
Welke mediatoren komen vrij bij een type 1 allergie?
Directe reactie:
- histamine
- leukotrienen C, D en E (aanjagen inflammatie)
- PgD2
- PAF, tryptase, chymase
- kinines
Effecten:
a) Bronchusconstrictie
b) Vasodilatatie: hypotensie
c) Oedeem
d) Mucussecretie
e) Zenuwstimulatie
Late reactie:
- IL-4, IL-5 en IL-13
- TGF-a
- leukotrieen B4
- PAF (plaatjes activerende factor)
Effecten: langdurige stimulatie van de inflammatie
a) IgE synthese (IL-4 en IL-13)
b) leukocyt adhesie
c) migratie
d) activatie T-cellen, basofielen en eosinofielen
e) productie veel cellen: neutrofielen en eosinofielen
wat is de rol van eosinofielen bij allergie?
= major effector cel
Wanneer: late fase
Wat: veel weefselschade
–> Eigenlijk bedoelt voor het doden van parasieten
productie:
- IL-5: chemo-attractie
- eotaxine: meer productie eosinofielen
- RANTES (= regulatie en activatie van normale T-cel expressie en secretie): regulator voor Th-1 en Th-20 cellen en chemo-attractie
- IL-3, IL-5 en GM-CSF: overleving + veel aanmaak neutrofielen in beenmerg (naar ontstekingsgebied komen)
Schade:
1. weefsel
a) epitheel
b) zenuw
c) vrije radicalen
En:
a) bronchusconstrictie
b) vasodilatatie
c) mucussecretie
d) vasopermeabiliteit