Col. 4: Perceptuele ontwikkeling Flashcards
1
Q
Sensoriek
A
- ruwe data vanaf zintuigen, alle info afkomstig vanaf zintuigen
2
Q
Perceptie
A
- interpreteren/ betekenis verlenen aan de informatie vanaf de zintuigen
3
Q
Visuele scherpte
A
- vermogen om details binnen complexe patronen te onderscheiden –> hoog frequente patronen waarnemen
4
Q
Contrastgevoeligheid
A
- vermogen om intensiteitsverschillen binnen complexe patronen te onderscheiden
5
Q
Statische visuele scherpte
A
- vermogen om details te onderscheiden in stilstaande objecten
6
Q
Dynamische visuele scherpte
A
- vermogen om object in blikveld te vangen en lang genoeg vast te houden/ te volgen om details te kunnen onderscheiden
7
Q
Perceptual constancy
A
- vermogen om een bepaald object te kunnen blijven identificeren als de sensorische informatie verandert
- size constancy & shape constancy
8
Q
Size constancy
A
- vermogen om een bepaald object te kunnen blijven identificeren als het beeld op de retina verandert tgv verderweg/dichterbij bevinden
9
Q
Shape constancy
A
- vermogen om een bepaald object te kunnen blijven identificeren als de waargenomen vorm verandert tgv de oriëntatie
10
Q
Motion hypothesis
A
- zelf actief (= bewegend) waarnemen en het waarnemen van bewegende objecten zijn essentieel voor een goede ontwikkeling van diepte zicht
- eigen beweging + bewegende objecten –> normale visueel-ruimtelijke waarnemingen
11
Q
Scaling errors
A
- fouten die peuters (1-2 jaar) maken
- proberen een handeling uit te voeren op een object welke door het verschil in grootte tussen peuter en object onmogelijk is
- door slechte integratie van action-planning uit ventrale pad en action-control uit dorsale pad
12
Q
Preferential looking technique Fantz
A
- baby gefixeerd in box leggen en kijk gedrag observeren –> naar wat voor patronen kijkt baby het langst
- langer kijken naar complexere patronen en gezichten
- pasgeborenen zien blauwe kleur niet
13
Q
Habituatie methode
A
- steeds zelfde visuele stimulus aanbieden –> kijktijd neemt af
- na habituatie een andere stimulus aanbieden –> effect op kijktijd bestuderen
14
Q
Continued habituation
A
- bij het aanbieden van een nieuwe stimulus gaat de habituatie door; de kijktijd blijft afnemen
- de nieuwe stimulus wordt NIET waargenomen als ANDERS tov de oude stimulus
- bijv. bij constancy; hetzelfde objcet herkennen
15
Q
Dishabituatie
A
- bij het aanbieden van een nieuwe stimulus neemt de kijktijd TOE
- de nieuwe stimulus wordt WEL waargenomen als ANDERS tov de oude stimulus
16
Q
Action
A
- doelgerichte beweging