Col. 1: Inleiding en Theorieën Flashcards

Col 1: Haywood H1 + H4

1
Q

Motorische ontwikkeling

A
  • bestuderen van progressieve veranderingen in motorisch gedrag + onderliggende processen + beïnvloedende factoren
  • tijdens kindertijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kindertijd

A

leeftijd van 0-20 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontogenese

A

Ontwikkeling van een individu; kan verschillen met andere individuen van zelfde soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Phylogenese

A

Ontwikkeling van een soort; treedt op in alle individuen van dezelfde soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Recapitulatie hypothese Heackel

A

Ontogenese is een recapitulatie van de Phylogenese

- tijdens embryonale fase eerst phylogenetische ontwikkeling, later ontogenetische ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontwikkeling

A

Spontane kwalitatieve gedragsveranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leren

A

Kwalitatieve gedragsveranderingen opgelegd door exogene factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Groei

A

Kwantitatieve continue biologische veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rijping

A

Opeenvolging van groeiprocessen, waarbij een nieuwe structuur pas kan groeien nadat een voorgaande in en bepaalde mate volgroeid is
–> kwalitatieve discontinue gedragsontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nature perspectief

A
  • Alle ontwikkeling is obv informatie uit genen
  • Alleen biologische groei
  • Van te voren vastgelegd in eigenschappen kind
  • Aangeboren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nurture perspecfief

A
  • Alle ontwikkeling is obv informatie uit omgeving

- Alleen leren (opvoeding en onderwijs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Interactionisme

A
  • Ontwikkeling is obv interacties tussen genen (individu) en omgeving
  • Interacties tussen groei en rijping
  • o.a. ontwikkelingstheorie, DST, actie-perceptie-theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kwantitatieve ontwikkeling

A
  • Kwantitatief meetbaar, uit te drukken in een getalswaarde
  • mn. bij continue processen zoals groei en leren
  • bij meten over korte tijdsintervallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kwalitatieve ontwikkeling

A
  • Alleen meetbaar door beschrijven van observaties
  • mn. bij discontinue processen zoals ontwikkeling(stadia)
  • bij meten over lange tijdsintervallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nativisme

A
  • nature benadering
  • mot.ont volledig obv endogene factoren
  • preformisme vs. predeterminisme
  • o.a. rijpingstheorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Preformisme

A
  • stroming binnen nativisme

- alles is vanaf geboorde al aanwezig, moet alleen nog groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Predeterminisme

A
  • stroming binnen nativisme

- NIET vanaf geboorde al aanwezig, maar biologische ontwikkeling obv differentiatie processen

18
Q

Empirisme

A
  • nurture benadering
  • mot.ont volledig obv exogene factoren; leren
  • o.a. informatieverwerkingstheorie
19
Q

Coghill

A
  • rijpingstheorie
  • salamanderonderzoek; veranderingen van verbindingen in CNS –> veranderende morfologie gedrag
  • enbryologische rijpingsprincipes
  • verandering in CNS is autonoom en volledig endogeen
  • omgeving kan performance beïnvloeden, competence niet want obv rijping CNS
20
Q

Gesell

A
  • rijpingstheorie (obv kinderen)
  • vond 5 bewijzen voor theorie
  • embryologische rijpingsprincipes toepassen op Mot.Ont
21
Q

Gesell’s bewijs rijpingstheorie

A

1) er is universele invariante ontwikkeling
2) tweelingen overeenkomstig gedrag, dus moet endogeen gestuurd
3) de stadia die doorlopen worden worden niet beïnvloedt door oefenen
4) lichamelijke stoornis beïnvloedt stadia niet
5) hele gedrag is endogeen, want ook op andere gedragsterreinen overeenkomsten tussen kinderen

22
Q

Rijpingsprincipes

A
  • ontwikkeling cephalo-caudaal en proximodistaal
  • wederkerige dooreenweving van gedrag
  • functionele asymmetrie
  • differentiatie: grofmotorisch vóór fijnmotorisch
23
Q

Equifinaliteit

A
  • kritiek op rijpingstheorie

- stadia kunnen in verschillende volgordes doorlopen worden om bij hetzelfde eindgedrag uit te komen

24
Q

McGraw

A
  • rijpingstheorie (meer interactionistisch)
  • corticale inhibitie hypothese
  • Jimmy & Johnny –> phylogenetische vaardigheden aangeboren, ontogenetische vaardigheden aangeleerd
25
Q

Corticale inhibitie hypothese

A
  • primaire reflexen verdwijnen naar mate coriticale structuren ontwikkelen en reflexpaden gaan onderdrukken
  • zelfde gedrag kan later weer terug komen als vrijwillig gedrag (zie wederkerige dooreenweving)
26
Q

Age benadering

A
  • kijken naar ontwikkelingsstadia gelinkt aan leeftijd
  • geen oog voor variabilitiet
  • afwijkende ontwikkeling vaststellen
  • Gesell & Shirley
27
Q

Stage benadering

A
  • kijken naar de opeenvolging van motorische mijlpalen zonder deze te linken aan specifieke leeftijden
  • wel oog voor variabiliteit
  • moeilijker inzicht in afwijkingen
28
Q

Co-twin method

A

experimenten met één-eiïge tweeling, beide kinderen andere interventie

29
Q

Shirley

A
  • rijpingstheorie
  • identificeren van 1 major sequence in stages bij ontwikkeling van lopen
  • skill-acquisitie is discontinu
30
Q

Discriptional perspective

A

ontwikkeling beschrijven door gedrag observeren

31
Q

Process-oriënted perspective

A

ontwikkeling verklaren door te kijken naar onderliggende processen

32
Q

Developmental sequence

A

volgorde in tijd van opeenvolgende verschillende gedragingen tijdens ontwikkeling

  • intertask: discontinu, opeenvolging van kwalitatief verschillende gedragingen die uiteindelijk leiden tot een nieuwe skill
  • intratask: verschillende skillniveau’s totdat niveau van perfectie in bepaalde skill bereikt, vaak continu
33
Q

Developmental function

A

plot van fase/ niveau in skill-acquisitie tegen de tijd

34
Q

Longitudinal design

A
  • bepaalde groep mensen over loop van maanden/ jaren blijven volgen
  • repeated measures op vaste tijdsintervallen
  • verandering meten
35
Q

Cross-sectional design

A
  • meerdere cohorts met verschillende leeftijden die samen een lang tijdsinterval dekken in 1x meten
  • verandering afleiden obv verschillen tussen de groepen
36
Q

Convergence design

A
  • meerdere cohorts van verschillende leeftijden kortere tijd volgen, totdat leeftijden overlappen
  • overlap corrigeert voor cohorteffecten
37
Q

Mixed Longitudinal design

A
  • gedeeltelijk longitudinale data, aangevuld met wat niet-longitudinale data
38
Q

Cross-sectional prelongitudinal screening

A

hypothese over longitudinale developmental sequence opstellen en met cross-sectionele data kijken of die lijkt te kloppen
–> lijkt oké, dan bevestigen dmv longitudinaal onderzoek

39
Q

Across-trials prelongitudinal screening

A

hypothese over longitudinale developmental sequence opstellen, en door meerdere metingen van zelfde cohort kijken of die lijkt te kloppen

40
Q

Microgenese

A

perceptuele info en/of constraints behorende bij bepaald stadium aanbieden en zo progressie/ regressie uitlokken

41
Q

Asymetrische ontwikkeling

A

Dominante kant vaak verder ontwikkeld –> vergelijken Li-Re inzicht over ontwikkeling

42
Q

Strong interference research

A

1) meerdere alternatieve hypotheses opstellen
2) meerdere experimenten opstellen op basis waarvan inductie stellingen afgeleid kunnen worden
3) experimenten uitvoeren
4) cyclus herhalen met nieuwe vragen
- -> bijv. Thelen