Chapter 2 Flashcards
Wie is dat?
where do you live?
Ik woon in … en jij?
how do you go to school?
How kom jij naar school?
how do you go to school? with the train
Ik kom met de trein naar school
how do you go to school? with the bus
Ik kom met de bus naar school
how do you go to school? with the subway
Ik kom met de metro naar school
how do you go to school? with the tram
Ik kom met de tram naar school
how do you go to school? with the car
Ik kom met de auto naar school
how do you go to school? with the scooter
Ik kom met de brommer naar school
how do you go to school? with the bike
Ik kom met de fiets naar school
how do you go to school? with the electric scooter
Ik kom met de step naar school
how do you go to school? on foot
Ik kom te voet naar school
how do you go to work?
Ik ga … naar het werk
0
nul
1
een
2
twee
3
drie
4
vier
5
vijf