ch7 Flashcards

1
Q
  1. Psychosiciale problemen
A

Problematische psychische, emotionele en sociale ontwikkelingen en ernstig belemmerde opvoedprocessen bij kinderen en jeugdigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociale ontwikkeling

A

ontwikkeling van sociaal gedrag. Sociaal gedrag is al het gedrag dat gericht is op anderen: relaties, bewustzijn, wenselijkheid van gedrag, Theory of Mind, morele ontwikkeling. Vooral externaliserende problemen uiten zich op dit gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Emotionele ontwikkeling

A

ontwikkeling van emoties. Emoties worden door de hersenen geproduceerd als reactie op een externe of interne stimulus. De verwerking van deze stimuli gebeurt vaak onbewust en geconditioneerd. Gevoelens zijn een bewuste registratie van de emoties. De emotionele ontwikkeling bevat 3 domeinen: expressie, begrip en regulatie. Internaliserende problemen uiten zich vooral op dit gebied van de ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het sociaal emotioneel functioneren van een kind?

A

Het sociaal emotioneel functioneren van een kind is een verzameling van vaardigheden wat het kind kan qua gedrag, emotieregulatie en het herkennen van een gemoedstoestand. Soms is het echter moeilijk om onderscheid te maken tussen vaardigheden die nog niet geleerd zijn of de persoonlijkheid van het kind. Dit is echter wel relevant voor de behandeling. onder andere leeftijd en cultuur bepalen in het sociaal-emotioneel functioneren wat goed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom moeten sociale en emotionele ontwikkeling ook gescheiden bekeken worden?

A

De focus bij emotionele ontwikkeling ligt vooral op het individu zelf, terwijl binnen de sociale ontwikkeling de interactie tussen het kind en zijn omgeving van groter belang is. Externaliserend probleemgedrag komt meer op sociaal vlak tot uiting en internaliserend gedrag meer op emotioneel gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn factoren die invloed hebben op wat als ‘normaal’ wordt gezien bij de sociale en emotionele ontwikkeling?

A

Allereerst speelt leeftijd een belangrijke rol bij het vaststellen van wat normaal en wenselijk is. Daarnaast is de mate waarin gedrag wenselijk wordt gevonden cultuurafhankelijk. Ook de wenselijkheid van (het uiten van) emoties is cultureel bepaald. Hierdoor is het moeilijk om een universele maatstaf voor sociaal-emotionele competentie te geven. Zo wordt teruggetrokken en verlegen gedrag binnen de individualistische cultuur waar individuele belangen vooropstaan beschouwd als ongewenst, terwijl in een collectivistische cultuur waar het groepsbelang vooropstaat is dit juist wel een gewenste eigenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De ontwikkeling van relaties

A

Het is lastig om te bepalen wanneer kinderen intentioneel sociaal gedrag vertonen. In de eerste drie maanden reageert een baby namelijk op iedereen. Als baby ́s van drie tot vier maanden naast elkaar gezet worden kijken ze elkaar wel aan of raken ze elkaar aan, maar het is niet aangetoond dat deze interacties intentioneel zijn. Rond de zes maanden gaan baby’s duidelijker interesse in elkaar tonen en gaan hun interacties samen met sociaal gebrabbel. In de daaropvolgende maanden gaan baby’s onderscheid maken tussen mensen. Op den duur wordt voor de kinderen duidelijk dat leeftijdgenootjes eigenlijk wel leuker zijn dan volwassenen. Dit geldt op elk gebied, behalve op het gebied van tactiel contact. Tactiel contact is het aanraken, vasthouden of knuffelen van elkaar, dit doen ze liever bij hun ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de (normale)ontwikkeling van gehechtheid

A

Na ongeveer zes maanden krijgt het kind specifieke voorkeur voor één of meerdere personen, zoals de vader en moeder of andere personen die het kind veel verzorgen. Het kind gaat zich hieraan hechten en vertoont dan meestal ook scheidingsangst als deze personen weg zijn. Het kind zoekt in tijden van stress zelf actief de nabijheid op van deze persoon. De hechtingspersonen zijn dan ook vaak de enigen die het kind kunnen troosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe kan de kwaliteit van gehechtheid gemeten worden?

A

De kwaliteit van gehechtheid kan gemeten worden met de Strange Situation Procedure.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(normale) ontwikkeling van relaties met andere kinderen

A

Kinderen laten op verschillende leeftijden zien dat vriendschap gekenmerkt wordt door een evenwichtige balans van geven en nemen tussen twee personen. Vriendschappen op jongere leeftijd zien er anders uit dan vriendschappen op latere leeftijd. Bovendien zijn vriendschappen van oudere kinderen meestal van langere duur, dit in tegenstelling tot vriendschappen van kinderen op jongere leeftijd die meestal maar kort duren. Jonge kinderen hebben vriendschappen waarin de nadruk ligt op samen dingen doen. Daarna wordt onderlinge steun steeds belangrijker. In de adolescentie ligt de nadruk op intimiteit, vertrouwen en het uitwisselen van ervaringen. Dit blijkt echter wel wat sterker bij meisjes, dan bij de jongens te zijn. Groepsvorming start ongeveer op de leeftijd van zes jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Onderzoek naar relaties met andere kinderen

A

De sociale status van een kind in een groep kan bepaald worden door alle kinderen uit de groep op te laten schrijven wie zij de drie leukste personen vinden en welke drie zij het minst leuk vinden. Hierdoor weet je ook welke kinderen afgewezen of gepest worden. In de Vineland Adaptive Behavior Scales (VABS-II) zit een subschaal waarin vriendschappen worden gemeten. Ook via de prosociale schalen van de CBCL/6-18 kan hierover informatie worden verzameld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De ontwikkeling van wenselijk gedrag

A

kinderen leren snel wat wenselijk is en wat niet, naar mate kinderen ouder worden, ga je ervan uit dat dit zich ontwikkelt. Agressie bv bij jonge kinderen en word steeds minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onderzoek naar wenselijkheid

A

We wenselijkheid (ofwel de kwaliteit) van sociaal gedrag van een kind wordt in de praktijk veelal onderzocht via algemene vragenlijsten, ingevuld door ouders, verzorgers of het kind zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De ontwikkeling van spel

A

In de eerste 1,5 jaar is spel functioneel. Daarna ontwikkelt het verbeeldend spel, gericht op objecten en het imitatiegedrag. Vanaf leeftijd 2 jaar spelen kinderen constructief en vanaf leeftijd 7 jaar kunnen ze spelen met spelregels. Spel kan goed gemeten worden door observatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De ontwikkeling van bewustzijn van anderen

A

Rond leeftijd 9 maanden ontstaat er interesse in de aandacht van ouders en gaan kinderen actief de aandacht van anderen richten en volgen. Ze passen zich aan emotionele reacties van anderen aan (social referencing). Sympathie en empathie nemen toe. Bewustzijn kan getoetst worden met de ToM-test, empathievragenlijst of observatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De ontwikkeling van het bewustzijn van het zelf

A

Baby’s van drie maanden schijnen al bewustzijn van het eigen lichaam te hebben, maar ze herkennen zichzelf pas in de spiegel als ze ongeveer 18 maanden zijn. Tussen de 18-30 maanden ontwikkelen kinderen hun categorische zelfbeeld, waarbij ze zichzelf classificeren met behulp van hun uiterlijke kenmerken en gedragskenmerken. Als kinderen naar de basisschool gaan hebben ze een alles of niets perspectief van zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Sociale cognitie.

A

Onder sociale cognitie vallen Theory of Mind, sociale informatieverwerking en de ontwikkeling van moraliteit. Het gaat hierbij om het kunnen inleven in een ander. Er kan onderzoek gedaan worden naar sociale cognitie door een discrepantie te creëren tussen de mentale situatie van het kind en een fictief persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Expressie van emoties

A

Imitatie van emoties kunnen al een paar uur na de geboorte gedaan worden. Als een kind 4 jaar is, is de uiterlijke expressie van emoties niet meer te onderscheiden van die van een volwassene. Sociale regels worden zichtbaar en
kinderen leren zich aanpassen aan sociale situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Begrip van emoties

A

Een 9 maanden oude baby kan emotionele expressie van een
ander relateren aan gedrag van een ander. Vanaf leeftijd 3 jaar kan een kind toenemend onderscheid maken in emoties. De ontwikkeling van emotiebegrip is nauw verwant met verbeelding en ToM (wat denkt iemand en wat voelt iemand). Daarom kan emotiebegrip onderzocht worden met een ToM-test.

20
Q

Regulatie van emoties.

A

o Emotie als regulator van sociale interacties = het kunnen reageren op emoties van
de ander (wederkerigheid).
o Emotieregulatie= strategieën om de eigen emotionele toestand beter te begrijpen, te
reguleren en passend te maken bij doelen die nagestreefd worden. emotieregulatie wordt gerelateerd aan afweermechanismen:
 Overcontrole (emoties teveel beheersen)  internaliserende problemen.
 Ondercontrole (emoties te weinig beheersen)  externaliserende problemen

21
Q

Sociaal-emotionele ontwikkeling van angstige kinderen

A

Kinderen met angststoornissen hebben last van intense angst. Deze is er meestal niet voortdurend, maar wordt opgewekt door bepaalde stimuli, zoals separatie (bij separatieangst) en spinnen (bij een spinnenfobie). Het is echter niet goed als een kind helemaal geen angst heeft, want angst heeft de functie dat het motiveert om iets te gaan doen, om te presteren. Kinderen met heel weinig angst, vertonen gebrekkige motivatie.
- Sociaal gedrag: Kinderen met angststoornissen zijn soms erg vermijdend in het aangaan van sociaal contact. Vooral kinderen met een sociale fobie, die angst hebben voor negatieve beoordelingen door anderen, hebben hier last van. Ze doen vaak een beroep op de omgeving om de eisen bij te stellen. Hun ouders doen er vaak alles om te proberen de angst te verminderen, maar deze aandacht en vermijding houden de angst juist in stand. Bovendien belemmert een overbeschermende houding van ouders het ontwikkelen van copingvaardigheden.
- Sociale cognitie: Angstige kinderen kunnen ook mentale vermijding vertonen. In gedachten houden ze zich afzijdig van angstoproepende zaken.
- Emotionele expressie: Kinderen met angststoornissen kunnen snel geïrriteerd zijn, maar reageren meestal terughoudend op nieuwe stimuli.
- Emotioneel begrip: Kinderen met angststoornissen zijn zich over het algemeen heel sterk bewust van hun emoties en hebben dus een goed emotioneel begrip. Echter, het bewustzijn van de angst en het irreële aspect ervan stelt hen niet in staat om de angst te doen verminderen. Verder zijn deze kinderen in staat om emoties te herkennen en begrijpen. Tussen 7- en 15-jarige leeftijd blijkt echter dat ze een beperkter begrip van hun eigen emoties hebben. Ze hebben minder inzicht in het uiten van emoties.
- Emotieregulatie: Angstige kinderen hebben een gevoelig afgesteld ‘vreessysteem’. Ze vertonen sterke lichamelijke reacties op voor anderen neutrale stimuli. Daarnaast vertonen ze beperkingen in hun regulatie van angstige gevoelens. Door hun onvermogen zichzelf te kalmeren, ontwikkelen ze vaak een angst voor de angst.

22
Q

Sociaal-emotionele ontwikkeling van depressieve kinderen

A

Kinderen met een depressie of dysthyme stoornis hebben weinig plezier in hun leven. Naarmate kinderen ouder worden, nemen de cognitieve uitingen van de stoornis toe: gevoelens van minderwaardigheid, hulpeloosheid en schuld. Een depressie komt bij ongeveer 1% van de kinderen toe en het aantal neemt met de leeftijd toe. Tot de puberteit zien we meer depressie bij jongens, daarna meer bij meisjes.
- Sociaal gedrag: Depressieve kinderen spelen minder dan leeftijdsgenoten. Ze hebben vaak problemen met andere kinderen en trekken zich vaak terug. Dit wordt gekenmerkt door dagdromen en ontevredenheid met hun relaties. Tegenover volwassenen gedragen ze zich zowel braaf, meegaand of overaangepast als geprikkeld en verongelijkt.
- Sociale cognities: Depressieve kinderen wijten negatieve gebeurtenissen vaak aan zichzelf of aan grote, stabiele factoren in de omgeving (interne locus of control). Dit leidt makkelijk tot gevoelens van hulpeloosheid. Ze voelen zich incompetent en ongewenst.
- Emotionele expressie: Depressieve kinderen zijn vaak geprikkeld en ontevreden en voelen zich snel onheus bejegend of achtergesteld. Tot driejarige leeftijd vertonen depressieve kinderen minder emotionele expressie. Tussen de drie en vijf jaar wordt het gekenmerkt door angst en schuldgevoelens. Kinderen met depressie tussen de zes en acht hebben vaak vage fysieke klachten en zijn verlegen of juist agressief. Tussen negen- en twaalfjarige leeftijd maken deze kinderen zich zorgen over het schoolwerk en hebben ze slaapproblemen.
- Emotioneel begrip: Het emotioneel begrip van deze kinderen is minder goed ontwikkeld dan bij kinderen zonder depressie, want ze geven vaak verkeerde interpretaties van de gelaatsuitdrukkingen van anderen. Ze interpreteren deze vaker als boos.
- Emotieregulatie: Deze kinderen maken minder gebruik van emotieregulatiestrategieën voor het verkrijgen van een positievere stemming. Ze zijn vaker passief en onttrekken zich in gedachten aan de situatie.

23
Q

Sociaal-emotionele ontwikkeling bij kinderen met een hechtingsstoornis

A

Een hechtingsstoornis ontstaat in de eerste vijf levensjaren en houdt in dat een kind geen hechtingsfiguur heeft. Deze kinderen zijn emotioneel geremd, brengen zichzelf in gevaar, zijn overdreven aangepast en laten rolomkering zien (bv. ongepaste bezorgdheid voor verzorger). Het geremde type trekt zich emotioneel terug, terwijl het ongeremde type oppervlakkige of ‘kritiekloze’ hechting laat zien.
Een hechtingsstoornis is een kenmerk van een kind en is dus niet hetzelfde als een onveilige hechting, omdat dat een kenmerk is van een ouder-kind-dyade. Onveilige gehechtheid heeft slechts betrekking op de relatie tussen het kind en één volwassene; het kind kan met een andere volwassene wel een veilige gehechtheidsrelatie hebben.
- Sociaal gedrag: Kinderen met een hechtingsstoornis lijken op jonge leeftijd vaak moeiteloos met vreemden contact te maken, maar zijn niet in staat een hechte band te ontwikkelen met hun primaire verzorgers. Afhankelijk van het type tonen ze minder affectie in sociale situaties en zijn ze vaak buitensporig afhankelijk en meegaand (dwangmatige gehoorzaamheid), of ze vertonen recalcitrant gedrag.
- Sociale cognitie: De mate waarin ouders gehechtheid/sensitiviteit tonen aan hun kind is een voorspeller voor de sociale cognitie van deze kinderen op latere leeftijd. De mate waarin ze in hun conversaties gericht zijn op interne toestanden (bijvoorbeeld gedachten) is bepalend voor de ToM van kinderen op latere leeftijd.
- Emotionele expressie: De emotionele expressie van kinderen met een hechtingsstoornis hangt af van het type stoornis dat ze hebben:
 Angstig-vermijdend gehechte kinderen hebben geleerd dat het in tijden van stress effectief is hun gehechtheidssignalen te minimaliseren. Ze vertonen weinig angst.
 Angstig-afwerend gehechte kinderen hebben juist moeite zich van de verzorger los te maken en de omgeving te exploreren. Zij hebben geleerd dat het in tijden van stress effectief is hun gehechtheidssignalen te maximaliseren.
 Gedesorganiseerde gehechtheid laat een tegenstrijdig beeld zien van toenadering zoeken en afwenden. Deze kinderen vertonen angstig en verward gedrag, wat verband kan houden met verwaarlozing en mishandeling.
- Emotioneel begrip: Een veilige hechting is stimulerend voor emotioneel begrip, omdat verzorger en kind samen meer over emoties praten. Dit is vooral bij 3- tot 5-jarigen te zien.
- Emotieregulatie: Kinderen met een hechtingsstoornis zoeken minder snel troost of zoeken
wel troost, maar doen dit op een vreemde, ambivalente manier bij een specifieke verzorger. In een hechtingsrelatie leert een kind namelijk emoties te reguleren, eerst ‘extern’ door nabijheid te zoeken, later ‘intern’ omdat het kind heeft geleerd controle te kunnen uitoefenen.

24
Q

Vragenlijsten

A

instrument om een inschatting te maken van de aard en ernst van problematiek. Voordelen van vragenlijsten: efficiënt, gestandaardiseerd, onderzoekbaar en transparant. Je kunt inhoudelijke uitspraken doen over iets wat je gevonden hebt.

o Vragenlijsten worden veel ingezet in hulpverlening, screening etc.

25
Q

Expressietests

A

Met expressietests worden gestandaardiseerde opdrachten bedoeld waarbij het kind met behulp van tekenmateriaal of blokjes, of mondeling of schriftelijk, iets maakt of afmaakt. Dat wat het kind maakt, ziet men dan als uiting van verschillende onderdelen van het sociaal-emotioneel functioneren en de belevingswereld, zoals het zelfbeeld, impulscontrole, rigiditeit, creativiteit, lichaamsschema, angst, beleving van het gezin, sociaal functioneren, depressiviteit, psychosen en mishandeling. Omdat de opdrachten zo vrij zijn, is de verwerking ervan moeilijk te standaardiseren en normeren; ze leveren dus communication-referenced informatie op. Tot op zekere hoogte is een normatieve analyse wel mogelijk, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van de hand-oogcoördinatie en het intellectueel niveau te schatten. Wanneer expressief materiaal, zoals kindertekeningen, geïnterpreteerd wordt, is het noodzakelijk om navraag te doen naar de betekenis.

26
Q

projectieve tetchnieken

A

ij projectietests enigszins dubbelzinnig materiaal wordt aangeboden, meestal in de vorm van platen of tekeningen. Men gaat er dan van uit dat de manier waarop de proefpersoon de stimuli interpreteert informatie kan verschaffen over onbewuste processen. De onderbouwing van projectieve tests is uiterst zwak. Ook bij projectieve tests is normatieve analyse tot op zekere hoogte wel mogelijk, bijvoorbeeld door de gebruikte vocabulaire, de ordening, complexiteit en thematiek van het verhaal te analyseren.

27
Q

Observaties

A

in alledaagse of testsituaties voor het onderzoeken van bijv. sociaal gedrag, emotie-expressie of psychologische vaardigheden.

28
Q

Gesprekken en interviews

A

met betrokkenen om dieper in te gaan op aspecten van het sociaal-emotioneel functioneren.

29
Q

Discussie projectiemateriaal

A
  • Zicht op beleving en gevoelens
  • Inzicht geven aan anderen: je probeert je materiaal zo betrouwbaar en vallide mogelijk in te stellen en te gebruiken, met toestemming geluid of video opnamen maken zodat andere kunnen meekijken
  • Cross-validering: zorgt dat je verschillende instrumenten inzet, zodat je kunt controleren dat dingen op verschillende plekken voorkomen
30
Q

Tekeningen en Spel geven zicht op:

A
  • Centrale belevingsinhouden
    o Laat zien hoe een kind zijn gevoelens hanteert, gaat ie afweren? welke gevoelens en belevingen houden het kind het meest bezig?
  • Coping- en afweermechanismen: hoe hanteert iemand zijn gevoelens tijdens spel/tekenen?
  • Relatie tussen gevoelens en realiteit:
31
Q

Interesse in kindertekeningen

A
  • Ontwikkelingslijn
    o Je kunt de ontwikkeling volgen door de tijd, waardoor je iets kunt zeggen over de ontwikkeling van kinderen.
  • Overeenkomsten in kindertekeningen
    o Overeenkomsten in de eerste 5 jaar in wat kinderen tekenen, als kinderen daarvan af loopt dan zegt dat iets over het kind
  • Universaliteit
    o De ontwikkeling van tekenen verloopt over de hele wereld ongeveer hetzelfde. Als het kind daarvan afwijkt, kan dat iets zeggen over de beleving van het kind.
32
Q
  • 18 maanden tot 2 jaar (krabbelstadium)
A

Krabbelstadium: geen begrip van het verband tussen motorische activiteit (hand met potlood)
en tekens die achterblijven op het papier.

33
Q
  • 2 tot 3 jaar
A

Motorische beweging wordt prettig om te maken. De bewegingen zijn nog erg groot en er is veel herhaling. Het kind beleeft er plezier aan dat er wat achterblijft als ze iets doen (autonomiegevoel). Het kind gaat namen geven aan dingen die ze gemaakt hebben, maar dat is nog niet herkenbaar.

34
Q

3 tot 4 jaar (kopvoeters)

A

Kopvoeters.
- 3 jaar: Het kind kan zich beter aan een
plan houden en vooraf bedenken wat het gaat tekenen. Meisjes bereiken dit stadium sneller dan jongens.
- 4 jaar: Nog steeds kopvoeters, maar het
blad wordt steeds meer gevuld. Schematische tekeningen worden gedifferentieerder en de kopvoeters krijgen armen. Het kind gebruikt verschillende kleuren om tekeningen tot leven te wekken.

35
Q

5 tot 7 jaar (intellectueel realisme)

A

Intellectueel realisme.
- 5 jaar: Benen en het lijf worden
onderscheiden van elkaar en steeds meer details worden zichtbaar. Onderscheid mens en dier, auto’s (röntgen tekeningen = je kunt er dwars doorheen kijken). Nog geen overeenstemming met de werkelijkheid. Tekeningen komen steeds meer op de bladrand te staan.
- 7 jaar: kinderen worden kritischer (realiteitsprincipe) en willen steeds meer natuurgetrouw tekenen.

36
Q
  • > 8 jaar (visueel realisme)
A

Visueel realisme = de werkelijkheid zo goed mogelijk af willen beelden. Vanaf 12 jaar perspectief tekeningen.

37
Q

(Dynamische) gezinstekening

A

Bij de dynamische gezinstekening wordt kinderen vanaf ongeveer 5 jaar gevraagd om het eigen gezin te tekenen, wanneer iedereen met iets bezig is. Dit wordt tevens aangeduid als ‘Kinetic Family Drawing’ en is iets bedreigender voor het kind. Het verdient de aanbeveling om na het maken van de tekening vragen te stellen. Dit kan inzicht geven in de manier waarop het kind de gezinsstructuur ziet.

38
Q

Familie-In-Dieren Test-Revised (FID-R)

A

De FID-R is test voor gericht onderzoek naar de manier waarop kinderen van 5 tot 12 jaar zichzelf en zijn gezin waarneemt. Het kind moet de gezinsleden noemen, hen omtoveren tot dieren en vervolgens tekenen. De instructie, door- en navraag en uitwerking zijn gestandaardiseerd.

39
Q

Sensopathisch spel

A

gericht op sensorische kwaliteiten van speelgoed. Het materiaal
is belangrijk; vormloos materiaal zoals zand, water en klei. Deze spelvorm is al te zien bij heel jonge kinderen. Angstige kinderen vinden dit soort spel moeilijk, omdat ze het gevoel hebben er geen controle over te hebben.

40
Q

Handelend spel

A

functie van materiaal/speelgoed onderzoeken.
o Dynamisch handelend spel =spelen met een trein, hijskraan.
o - Statisch: neerzetten van dieren in boerderij of inrichten huis

41
Q

Esthetisch spel

A
  • Gaat om de esthetische kwaliteit
  • Voorbeeld: ridders mooi op een rijtje zetten
  • Blokken toren moet hoog worden gemaakt
  • Verschil met handelend is hoe word het neergezet wat het moet precies zo staan en netjes, het gaat om het resultaat.
42
Q

inclusief spel = doen alsof

A
  • Meest gedifferentieerde spelvorm
  • Dynamisch: verhaal dat gespeeld wordt
  • Statisch: compositie-> hoe wordt het neergezet de scene of groepering, het gaat om de betekenis die word gegeven aan de manier van spel. -
43
Q

wat is belangrijk bij speldiagnostiek?

A

Bij speldiagnostiek is het belangrijk dat het kind zich veilig voelt, zodat het durft te spelen, en een aanleiding heeft om te gaan spelen. Dit kan door een rondleiding te geven in de spelkamer. Als diagnosticus speel je mee met het kind; je moet tegelijkertijd participeren en interpreteren. Kinderen kunnen heel snel wisselen tussen spelniveaus. De gegevens die je opdoet tijdens het spel ga je achteraf analyseren en interpreteren.

44
Q

Interpreteren van de gegevens

A
  • Analyseren per onderdeel
  • Synthetiseren van de informatie: wat kan ik eruit halen.
45
Q

wanneer voer e een individueel testonderzoek (ITO) uit

A

Voor het uitvoeren van een ITO moet een heldere vraagstelling opgesteld zijn. Ook moet de vraag relevant zijn voor het nemen van het besluit dat aan de orde is. Naarmate de ernst van de problematiek toeneemt, is er meer reden om een ITO uit te voeren. Ook wanneer er duidelijke vermoedens zijn van stoornissen is een ITO relevant. De relevantie is bovendien afhankelijk van de vraag hoe ernstig de gevolgen zouden zijn wanneer het veronderstelde probleem niet onderkend zou worden en van de kans dat het probleem aanwezig is.