ch1 Flashcards

1
Q

wat is diagnostiek?

A
  • Een systematische aanpak om problemen in kaart te brengen, te verhelderen en te verklaren. Belangrijk omdat je geen fouten wil maken.
  • Om goed na te kunnen gaan wat er aan te doen is. Dus een doel te stellen.
  • Nodig om grip te krijgen op de complexe werkelijkheid!

Nu: Het hele proces van het onderzoeken van een probleem of situatie met het oog op het verkrijgen van een uniek, gedetailleerd en voldoende compleet klinisch beeld, teneinde de problemen van de hulpvrager en zijn/haar/hun situatie te begrijpen en verklaren met het oog op gefundeerde advisering en probleemoplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Screening, assessment en classificatie mbt ontwikkeling, gedrag en functioneren worden geintegreerd tot een (klinisch) beeld om ->

A

1 De problemen te begrijpen = onderkennen en verklaren, waarom komen de problemen er?
2 een advies te geven mbt verdere begeleiding of behandeling
3 of om ontwikkeling te volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Orthopedagogische diagnostiek

A
  • Kind als opvoedeling; kind of jeugdige in relatie tot zijn (beroeps) opvoeders.: je hebt altijd te maken met een heel systeem rond het kind, dus een gezin en school. Je hebt altijd te maken met de opvoeders en het hele systeem van een kind. Je moet kijken waar de klacht aanwezig is, dus bij kind, gezin of systeem.
  • Dus een (cliënt) systeem, een gezin, met een pedagogische relatie; werksetting kan een rol spelen
  • Bij aanmelding kind is de context (ouders en leerkracht/groepsleider) en de wederzijdse beïnvloeding (relatie) tussen kind en context vaak onderwerp van onderzoek (transactioneel uitgangspunt): een systeemperspectief
  • Een ontwikkelingsperspectief is daarbij van groot belang: in welke ontwikkelingsfase is het kind? Je vergelijk een kind met bepaalde ontwikkelingsfase, kijkt welke ontwikkeling bij een fase, ontwikkeling loopt door waardoor je dit moet blijven monitoren en blijven vergelijken met ontwikkelingsperspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkeling: gebeurd op verschillende gebieden

A
  • Verstandelijke, cognitieve ontwikkeling -> intelligentie, hoe gaat het op school etc.
  • Sociaal emotionele ontwikkeling -> hoe gaan kinderen om met mensen om hun heen, dus wat voor emoties etc.
  • Neuro-motorische ontwikkeling -> hoe loopt motoriek, kruipen lopen etc, loopt het in lijn met normale ontwikkeling?
  • Groei en gezondheid
    Dus bij een test is het belangrijk om te kijken naar hoe veel iets kan afwijken van ontwikkeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe voeren we diagnostiek uit?

A
  1. Op basis van onze theoretische kennis over de factoren die van belang zijn voor opvoeding en ontwikkeling. -> je wil weten hoe de normale ontwikkeling eruit ziet, wat de prognose is en hoe bepaalde dingen met elkaar samenhangen. Goed op de hoogte zijn van theorie en wetenschappelijke bevindingen, zodat je het goed kunt onderbouwen.
  2. M.b.v. een systematische aanpak: door gebruik van het hypothese toetsend model en de Diagnostische Cyclus. -> klopt het wat je aan het onderzoeken bent, of is er misschien een alternatieve verklaring?
  3. Diagnoses worden gesteld aan de hand van Classificatie systemen, zoals het DSM. -> passen de klachten bij de classificatie zoals die beschreven is in de DSM-5 en kan het zo verklaard worden, het geeft ook houvast.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Belangrijkste DSM-5 classificatie categorieën voor kinderen

A
  • Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen -> autisme, adhd, motorische stoornissen etc.
  • Disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsproblemen
  • Angststoornissen:
  • Depressie
  • Psychotrauma en stressor gerelateerd
  • PTSS
  • Voedings- en eetstoornissen
  • Stoornissen in de zindelijkheid -> belangrijke ontwikkelingsstap, ook om zelfstandig te worden.
  • Slaap waakstoornissen
  • Andere problemen
    o Relatie problemen, opvoedingsproblemen, mishandeling
    o Onderwijs, werk, economische omstandigheden, huisvesting, acculturatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voordelen dsm-5

A
  • Communicatie: je kan kort laten weten wat er aan de hand is, en dit benoemen en samenvatten, zodat andere behandelaar weet wat er aan de hand is.
  • Systematisch onderzoek: je kunt er goed op terug vallen
  • Prognoses
  • Behandelingsmogelijkheden
  • Wetenschappelijk onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nadelen DSM-5

A
  • Stigma
  • Te simplificerend: je kan een label plakken, en dat is het
  • Betrouwbaarheid? Is het wel betrouwbaar, kunnen we het wel betrouwbaar doen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Traditionele perspectief

A

onderscheiden van personen naar hun individuele psychische kenmerken, zoals die zich manifesteren in hun typische gedrags- en uitingsvormen, en m.b.v. tests.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beperking van gedragswetenschap

A

constant in ontwikkeling en bevat beperkte cumulatieve kennis; en verschijnselen van gedrag worden vanuit sterk uiteenlopende perspectieven bekeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Empirisch-analytische aanpak

A

handelen van diagnosticus verloopt volgens regels die zelf geëxpliciteerd kunnen worden. Daardoor wordt het handelen transparant en kan de toetsing door hem of door anderen worden onderworpen;
- Zorgt voor zorgvuldigheid zonder afbreuk van inventiviteit en creativiteit;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Diagnostiek betekent letterlijk:

A

de kunst van het ‘doorkennen’ van de mechanismen die bij
een bepaald individu, gegeven zijn of haar omgeving en aanleg, onder de huidige
omstandigheden, leiden tot klachten of disfunctioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tegenwoordig wordt diagnostiek
gezien als

A

: het hele proces van het onderzoeken van een probleem of situatie met het oog
op het verkrijgen van een uniek, gedetailleerd en voldoende compleet klinisch beeld,
teneinde de problemen van de hulpvrager en zijn/haar/hun situatie te begrijpen en te
verklaren, met het oog op gefundeerde advisering en probleemoplossing. Je kunt
diagnostiek leren, maar als je meer ervaring krijgt, wordt je er sneller in; het is dus deels
kunst en deels leer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Binnen dit vak wordt de volgende definitie aangehouden:

A

Diagnostiek = het gehele proces
van informatieverwerving en -verwerking ten behoeve van de hulpverlening bij gedrags- of
leerproblemen. Meestal start diagnostiek naar aanleiding van klachten, risicofactoren of
eerdere problemen om het ontwikkelingsverloop te volgen. Daarnaast is diagnostiek ook
nodig bij wetenschappelijk onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het doel van orthopedagogische diagnostiek

A

Het doel van orthopedagogische diagnostiek is bijdragen tot het verminderen van een
probleem of het oplossen van een probleem. Hierbij let je niet alleen op de risicofactoren,
maar ook op protectieve / beschermende factoren (wat gaat er goed?). Met deze manier van
diagnostiek proberen we bij te dragen aan het vergroten van de empowerment (=
mogelijkheden om te leren omgaan met problemen) van het cliëntsysteem. Je wilt dat
mensen na de behandeling het weer zelf kunnen gaan doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De diagnostische cyclus
Systematische aanpak → 5 Vragen / kapstokken

A
  1. Over wie gaat het?
  2. Wat is er aan de hand? (wat zijn de klachten en problemen)
  3. Waardoor komt dat probleem, of waardoor wordt het in stand gehouden?
  4. Wat is er aan te doen?
  5. Wat is mijn advies?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Aanmelding

A

Over wie gaat het? Gezin/individu, leeftijd,
chronische aandoening, setting, achtergrond speelt een rol

18
Q

Klachtanalyse en probleemanalyse

A

Wat is er aan de hand? Klachten en problemen. wat speelt er nu echt? Klachten zijn vaak niet helder geformuleerd, omdat je vaak niet weet hoe het goed moet worden, dus goed erachter proberen te komen wat er nou echt aan de hand is, soms zijn er meerder dingen aan de hand. onderkenning: verschillende probleemgebieden

19
Q

Verklaringsanalyse

A

Waardoor komt dat probleem, of waardoor wordt
het in stand gehouden? Verklaringen op
biologisch, cognitief-affectief en/of gedragsniveau.
biologisch: genetische aanleg, komen bepaalde classificaties veel voor in een bepaalde familie? Emotieregulatie, cognitie, intelligentie

20
Q

Indicatieanalyse

A

Wat is er aan te doen? Verschillende
behandelingen.

21
Q

Advisering en rapportage

A

Wat is mijn advies? Advies is afhankelijk van
behandelmogelijkheden en wensen van
hulpvragers.

22
Q

waarop is de diagnosctische cyclus gebasseerd?

A

Empirische cyclus en regulatieve syclus

23
Q

De empirische cyclus van De Groot (1961):

A

wetenschappelijk onderzoek. Hierin worden
hypotheses getoetst met behulp van empirische gegevensverzameling. Het doel is het
toetsen van de juistheid van beschrijvingen van de werkelijkheid.
1. Observatie / oriëntatie op een theorie: wat is normaal gedrag bij een bepaalde
leeftijd?
2. Hypothese / predictie vanuit de theorie: dit gedrag past wel / niet bij deze leeftijd.
3. Hypothesetoetsing: toetsen of de hypothese juist is. Is het zo dat dit gedrag wel / niet
bij deze leeftijd past?
4. Conclusiegeldigheid van de theorie.

24
Q

De regulatieve cyclus van Van Strien (1975, 1984):

A

praktijkzorgvelening. Het
zorgverleningsproces is systematisch en in fases ingedeeld. Sommige fases worden
herhaald indien nodig (cyclus). Het uiteindelijke doel is de evaluatie van het effect van de
behandeling. het accent ligt dus veel meer op de behandeling en wat er gedaan kan
worden aan problemen.
1. Probleemherkenning
2. Probleemdefiniëring / diagnose
3. Kiezen van een behandeling
4. Plannen van de behandeling
5. Uitvoeren van de behandeling
6. Evaluatie

25
Q

empowerment

A

mogelijkheden om te leren omgaan met problemen

26
Q

onderkennende hypothese

A

Hypothese: Er is sprake van… (stoornis of classificatie) [bron].

onderkennende hypothese: wat is er aan de hand?

27
Q

verklarende hypothese

A

Hypothese: … (een of meerdere problemen) worden veroorzaakt / in stand gehouden / versterkt door … (een conditie of combinatie van condities) [bron].

verklarend: waardoor komt dit?

28
Q

welke 2 hypotheses zijn er?

A
  • onderkennende hypothese
  • verklarende hypothese.
29
Q

wat wordt er naast het formuleren van een verklarende hypothese ook beschreven

A

heoretisch kader; gebaseerd op wetenschappelijke evidentie. De conditie is dus een in de wetenschappelijke literatuur genoemde veroorzakende of in stand houdende factor.

30
Q

wat beschrijf je allemaal tijdens de cyclus bij een onderkennende en verklarende hypothese

A
  • hypothese
  • indicaties en contra-indicaties
  • onderzoekshypotheses
  • onderzoeksmiddelen
  • toetsingscriteria (per onderzoeksmiddel, onderzoekshypothese en per (onderkennende of verklarende) hypothese
31
Q

diagnostische cyclus aanmelding

A

wie betreft het?
Personalia: Naam, initialen, geboortedatum, leeftijd, schooltype en groep, gezinssamenstelling, culturele achtergrond, ouderlijk gezag, risicofactoren, bijzonderheden.

32
Q

diagnostische cyclus: klachtenanalyse

A

Wat zijn de klachten?
1. Aanmeldings- en/of verwijzingsreden: waarom zijn ze hier?
2. Screening: eerste informatie ten aanzien van de problemen die
duidelijk zijn geworden uit de eerste vragenlijsten/observaties en eventueel eerder verzamelde gegevens (dossieronderzoek). Wat zou eventueel een klacht of probleem kunnen zijn? Is er al een dossier over eerdere klachten?
3. Klachtanalyse op grond van de uitspraken van de cliënt en de hulpvraag.
Opstellen diagnostisch scenario

33
Q

diagnostische cyclus: probleemanalyse

A

wat is er aan de hand?
Probleembeschrijving in vaktermen. Probleemordening en benoeming:
- Ordenen in categorieën van de CBCL of DSM-5
- Thematische ordening (cognitief, sociaal-emotioneel,
neuromotorisch etc.)
- Chronologische ordening (wat kwam eerst?)
- Taxatie van ernst: hoe erg zijn de problemen? Passend bij de leeftijd, context, frequentie en specifiek voor psychopathologie? Onderkennende hypothese = een stelling dat er sprake is van een syndroom of classificatie.

34
Q

diagnostische cyclus: verklaringsanalyse

A

Waardoor komt dit probleem, of waardoor wordt het in stand gehouden?
Verklaring is gebaseerd op biologische factoren (genetische aanleg), sociale en contextuele omstandigheden (opvoeding, interactie binnen gezin, school, vrienden, woonsituatie, etc.) of cognitief-affectieve/psychologische factoren.
Verklarende hypothese = een conditie of combinatie van condities waarmee een probleem in gedrag met een zekere waarschijnlijkheid kan worden verklaard.
Integratief beeld: samennemen van alle aangenomen onderkennende en verklarende hypothesen.

35
Q
  • Klacht:
A

Uitspraak van de cliënt, waaruit blijkt dat bepaalde ervaringen als zorgwekkend of negatief worden beleefd’ * “Hij zit nooit stil, heeft nooit rust in zijn lijf” -> klacht beschrijving in de woorden van de ouders

36
Q

probleem

A

Er is in psychologisch en opvoedkundig opzicht sprake van een bedreigende situatie’ (de Bruyn et al., 2003) * “De jongen is beweeglijk en onrustig, in een mate die niet past bij de omstandigheden en bij de leeftijd van het kind” -> dit doe je in vaktermen en beschrijf je klinisch

37
Q

indicatieanalyse

A

Wat is er aan te doen?
- Is behandeling nodig, mogelijk en wenselijk?
- Opstellen van globale doelen en prioritering: welke doelen vinden
we het belangrijkst en moeten we het eerst aanpakken?
- Keuze van behandeling
- Wat is het verwacht nut / succes?

38
Q

advisering

A

Wat is mijn advies?
Voorlichting over de uitkomsten van het onderzoek en psychoeducatie met betrekking tot het belangrijkste probleem. Controle/check of ouders en kind het begrijpen. Overleg of ouders en kind met het advies kunnen instemmen. Concretisering hoe een verwijzing of behandeling geregeld gaat worden

39
Q

Diagnostisch scenario

A

n het diagnostisch
scenario stel je de
diagnostisch hulpvragen
op aan de hand van de hulpvragen van de cliënt. Let op: niet iedere hulpvraag is een diagnostische hulpvraag. Verder orden je de diagnostische hulpvragen in categorieën die bij elkaar horen, geef je het soort vraagstelling aan en welk type onderzoek daarbij hoort. VHD = verhelderend, ODK = onderkennend, VKR = verklarend, IDC = indicerend. Als je de typen onderzoek per categorie hebt opgesteld, weet je welke diagnostische scenario’s daarbij horen.

40
Q

Thematische ordening van problemen in de probleemanalyse

A
  1. Cognitief functioneren: leerproblemen, aandachtsmoeilijkheden en prestaties en gedrag op school.
  2. Sociaal-emotioneel functioneren: gedragsproblemen, hechtingsproblemen, relaties binnen het gezin, sociale vaardigheden, psychopathologie.
  3. Neuromotorisch functioneren: fijne en grove motoriek.
  4. Groei en gezondheid: medische problemen, chronische ziekte en fysieke beperkingen.
    Dit is niet het belangrijkste punt binnen de orthopedagogiek, maar kan op de achtergrond wel een rol spelen.
41
Q

wat doe je in het integratief beeld

A

Aan het einde van de verklaringsanalyse neem je alle aangenomen onderkennende en verklarende hypothesen samen in het integratief beeld. Daarin geef je het antwoord op de onderkennende en verklarende hypothesen, onverwachte resultaten en een terugkoppeling naar de hulpvraag waarmee de ouders bij jou als diagnosticus kwamen. Ook voeg je beschermende factoren in. Het integratief beeld kun je eventueel illustreren aan de hand van een pijlenschema.

Ook positieve of beschermende factoren die naar voren zijn gekomen worden genoemd in het integratief beeld. Indien mogelijk, wordt overgegaan tot diagnosestelling en classificatie volgens het DSM-5 systeem bij volwassenen en kinderen ouder dan 3 jaar; bij jongere kinderen volgens het DC 0-3R systeem.

42
Q

wat is een eis bij onderkennende en verklarende hypothese?

A

e onderkennende en verklarende hypothese moeten getoetst worden met onderzoeksmiddelen / -instrumenten. Dit zijn tests, observaties of vragenlijsten. Na een eerste ronde moet je op basis van de resultaten mogelijk je verdere onderzoeksplan aanscherpen. Daaruit blijkt dat diagnostiek een cyclisch proces kan zijn. Echter wordt je in de praktijk beperkt door tijd en geld.