ch 6 diagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking Flashcards

1
Q

The world health organizatiom (2013): “Een verstandelijke beperking duidt op een

A

“aanzienlijk verminderd vermogen om nieuwe of complexe informatie te begrijpen en om nieuwe vaardigheden te leren en toe te passen (verminderde intelligentie). Dit leidt tot een verminderd vermogen om zelfstandig met uitdagingen in het leven om te gaan (verminderd sociaal functioneren), en begint vóórde volwassenheid, met een blijvend effect op de ontwikkeling”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De classificatie van verstandelijke beperkingen in deDSM 5

A
  • Problemen op het gebied van intellectueel functioneren: dit moet je vaststellen
  • Problemen op gebied van adaptief functioneren (alledaags aanpassingsvermogen): moet je vaststellen
  • Start vroeg in de ontwikkeling van een persoon: moet je vaststellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vaststellen van een verstandelijke beperking:

A
  • Intelligentie: BSID-III (0.5-42 mnd); (WPPSI-R (4- 7.6); IDS-2 (5-20); WISC-III of V (6-16); WAIS-III (vanaf 16); KAIT (vanaf 14); SON-R (2,5-7, 7-17: nieuw SON-R 2-8 en 6-40); Raven Progressive Matrices (vanaf 5 jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Intelligentie:

A

Het geheel van cognitieve of verstandelijke vermogens dat nodig is om kennis te verwerven en daar op een goede wijze gebruik van te maken, teneinde problemen op te lossen die een vast omschreven doel en structuur hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wanneer heeft iemand een verstandelijke beperking

A

wanneer iemand een iq heeft onder de 70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Probleem met gebruik van IQ bij mensen en verstandelijke beperking

A
  • IQ van mensen met een VB op een laag niveau
    o Is niet te bepalen, wordt geschat
    o Scores beneden 55 bestaan niet
    o Mensen met een VB maakten geen deel uit van de normpopulatie: waardoor een intelligentie test geen betrouwbare maat biedt.
    o Meestal worden ontwikkelingsleeftijden gebruikt om het niveau aan te duiden (‘functioneert op het niveau van een tweejarige’):
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Adaptief functioneren

A

Adaptief functioneren: Hoe ga ik om met de wereld om mij heen en met de taken en zaken die ik in de wereld te doen heb?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Adaptief functioneren: driedomeinen

A
  • Conceptuele domein: geheugen, taal, schoolse vaardigheden, probleemoplossend vermogen
  • Sociale domein: inleven, empathie, vriendschappen sluiten, dagelijkse omgang
  • Praktische domein: zelfmanagement, zelfverzorging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe adaptief functioneren te meten?
Instrumenten die gebruikt worden in de praktijk:

A
  • ADAPT(16+) (https://www.hogrefe.com/nl/shop/adaptvragenlijst-voor-adaptief-gedrag.html)
  • ABAS (>0) (https://www.hogrefe.com/nl/shop/abas-3-schaal-vooradaptief-gedrag.html )
  • Vineland (>0) (https://www.pearsonclinical.nl/vineland-3-nl ) * SRZ, STZ-I en SRZ-P (>12) (https://www.pearsonclinical.nl/srz-p-socialeredzaamheidsschaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verstandelijke beperkingen starten vroeg in de ontwikkeling van een persoon
Wat is vroeg?

A
  • DSM-5 (2013): gedurende de ontwikkeling….
  • AAIDD (2021): voor het 22e levensjaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verstandelijke beperkingen starten vroeg in de ontwikkeling van een persoon
Oorzaken

A
  • Prenataal (voor de bevalling): genetisch, oorzaak van buitenaf (moeder dronk veel alcohol)
  • Perinataal (tijdens de bevalling): zuurstoftekort, geboortetrauma
  • Postnataal (ma de bevalling): infecties (hersenvliesontsteking), ongeluk, trauma, toxische stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

genetische oorzaken/syndromen

A

Genetische oorzaken is erg in ontwikkelen er komen veel syndromen bij. Hierdoor is er veel genetisch onderzoek. Op erfelijk.nl kun je ze allemaal onderzoeken. Perinataal wordt vaak als oorzaak gegeven. Nu weten we dat de perinatale oorzaak een gevolg was van een syndroom.

Voorbeelden genetische syndromen: Prader-Willi Syndroom, SilverRussell Syndroom, Williams-Beuren syndroom, CHARGE, 22q11 deletie syndroom, Tubereuze Sclerose Complex, Neurofibromatose type 1, Noonan syndroom, Costello syndroom, Temple syndroom, Syndroom van Klinefelter, Syndroom van Turner, Androgeen Ongevoeligheids syndroom, Adrenogenitaal syndroom, aangeboren hypofyse afwijkingen, Kallmann Syndroom, Down Syndroom, Fragiel X Syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  • Voorbeeld postnataal: The stress acceleration hypothesis (Callaghan & Tottenham, 2016)
A
  • Vroege stresservaringen –> vroege rijping van de hersenen en lichaam –> afname plasticiteit → leerproblemen
    o Kind wordt mishandelt, verwaarloost of heeft veel stress dan gaat het kind zich sneller ontwikkelen, hersenen worden vroegtijdig rijp en stopt dan eerder en leervermogen stopt dan eerder. Ze hebben dan uiteindelijk leerproblemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

The two group approach (Burack):

A

je moet mensen met verstandelijke beperking indelen in 2 groepen
1. Mensen met organische en pre-peri-postnatale oorzaken van VB
2. Mensen met zogenaamde familiaire aandoeningen: die is gewoon net iets minder intelegent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Twee groepen benadering: implicaties voor diagnostiek
Lichte verstandelijke beperking/ zwakbegaafd

A
  • Algemene theorieën over het menselijk gedrag en functioneren zijn toepasbaar
  • Classificatiesystemen zijn geschikt. Psychopathologie verschilt qua symptomatologie niet veel van die van normaal begaafden
  • Meeste diagnostische instrumenten die ontwikkeld zijn voor normaal begaafde mensen zijn goed bruikbaar. Meestal ook zelf-rapportage, mits aangepast
  • Je gebruikt dezelfde diagnostiek als bij mensen zonder VB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ernstige (matige tot diepe verstandelijke) beperking

A
  • Kennis over het functioneren is zeer beperkt. Algemene theorieën over het menselijk gedrag zijn niet altijd toepasbaar
  • Classificatiesystemen zijn ongeschikt. Andere vormen van psychopathologie
  • Er zijn nauwelijks diagnostische instrumenten beschikbaar
  • Moeilijk te testen, motorische, auditieve en visuele problemen: omdat je niet weet of iemand bv zijn handen niet kan bewegen, het niet hoort of ziet of begrijpt dus je zal zelf flexibel en creatief moeten zijn om te kijken hoe je de test wel kunt uitvoeren.
17
Q

screenen

A

Screenen is niet hetzelfde als diagnostiek, screenen is een verkorte manier om te kijken of iemand een mogelijk of zinvol is om onderzoek te gaan doen.
Scil: je kan screenen of iemand moeite heeft in intellectueel functioneren

18
Q

Scil

A

e kan screenen of iemand moeite heeft in intellectueel functioneren

19
Q
  1. Hoe betaalt u een jas via het internet?
  2. Stel, u wilt een verjaardagsfeest organiseren. Wat moet er allemaal geregeld worden?
  3. De trein zou om 14.48 uur vertrekken. De trein heeft 20 minuten vertraging. Hoe laat vertrekt de trein? 04 Waarom is het hebben van een vaste baan belangrijk?
A

conceptuele vaardigheden

20
Q
  1. Wat doet u als u heel erg boos bent op iemand anders?
  2. Stel, u bent aan het fietsen. U rijdt per ongeluk tegen een stilstaande auto van iemand anders aan. De auto heeft een kras door de botsing. Wat doet u?
  3. Hoe merkt u aan een vriend dat hij verdrietig is?
  4. Wat betekent: ‘Zegt een ander iets, zeg dan even niets’?
A

ociale vaardigheden

21
Q
  1. Welke huishoudelijke taken voert u zelfstandig uit?
    10 Wie beheert uw financiën?
    11 Hoe weet u hoe laat de trein vertrekt?
    12 Stel, u moet zeven dagen antibiotica slikken. Na vijf dagen heeft u geen last meer. Wat doet u?
A

praktische vaardigheden

22
Q

Diagnostiek bij probleemsituaties:

A

je zult het meest bezig zijn met situaties waar sprake is van problemen of probleemgedrag.
- Diagnostiek in de gehandicaptenzorg is altijd op het systeem gericht; het is klassieke orthopedagogische diagnostiek: je bent nooit alleen met de persoon bezig maar met de opvoedsituaties en het hele systeem,
- Problematische opvoedingssituatie (POS) (Ter Horst, 1980) is het voorwerp van de wetenschap orthopedagogiek. Dit is een “door de betrokkenen als nagenoeg perspectiefloos ervaren opvoedingssituatie, waarin men er zonder deskundige hulp van buitenaf niet in slaagt het geheel zodanig te veranderen dat het weer perspectief biedend wordt”.
- De (beroeps)opvoeders maken zich zorgen over de ontwikkeling of kwaliteit van leven, of de (beroeps)opvoeders voelen zich handelingsverlegen en weten niet hoe ze de persoon met een verstandelijke beperking moeten benaderen. Bijvoorbeeld omdat er sprake is van probleemgedrag.

23
Q

Probleemgedrag:

A

Definitie probleemgedrag (challengers behaviour) (Emerson, 2016) “Probleemgedrag is internaliserend en/of externaliserend gedrag dat door de persoon zelf en/of de omgeving in een specifieke context als sociaal-cultureel ongewenst wordt gezien en dat van zodanige intensiteit, frequentie of duur is, dat het voor de persoon zelf en/of de naaste omgeving nadelig, stressvol of schadelijk is”
Dat is voor zo’n lange duur dat het als vervelend wordt gezien. In de ene context is het problematischer dan in de andere of in de ene cultuur dan in de andere

24
Q

Tot jaren ‘90 vorige eeuw

A
  • ‘Onbegrepen of moeilijk verstaanbaar gedrag’ (challenging behaviour)
    o Kennis ontbrak over de oorzaak van gedragsproblemen bij deze doelgroep
     Geen idee over hoe deze problemen verholpen kunnen worden.
  • Gebrek aan behandelingen die evidence-based zijn
  • Beperkende maatregelen, bv Zweedse band
  • Psychofarmaca als controlemiddel. Werd en wordt nog steeds veel voorgeschreven. Vaak zonder duidelijke diagnose.
25
Q

in het verleden werd gedacht dat diagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking niet zinvol is. Enkele redenen hiervoor:

A
  • Diagnostic overshadowing = de cognitieve problemen overschaduwen de problemen
    die daar eigenlijk niet direct mee te maken hebben. De gedrags- en psychiatrische problemen zijn het gevolg van de cognitieve problemen. Geen begrip van de wereld  angstig of depressief gedrag. Echter blijkt dat niet iedereen met cognitieve problemen ook te maken heeft met challenging behavior.
  • Geen of onvoldoende genormeerde en gevalideerde instrumenten. De instrumenten die er zijn, zijn te moeilijk voor deze mensen.
  • Een deel van de doelgroep is niet test- of onderzoekbaar door gebrekkig communicatie of een gebrek aan zelfinzicht.
  • Kennis over de oorzaken van gedrag (bijv. genen of hersenbeschadiging) levert niet altijd informatie op over wat de beste behandeling is, omdat je bepaalde oorzaken niet kunt wegnemen of herstellen.
  • Diagnosticeren is stigmatiseren. Respectvolle bejegening is belangrijker. Tegenargument: door diagnostiek kun je wel een beeld vormen over iemand
26
Q

Afgelopen decennia: psychiatrische benadering: 20 jaar erna

A
  • Mensen met een VB vertonen dezelfde psychiatrische stoornissen als mensen in de normale populatie: kunnen adhd , autisme. Persoonlijkheidsstoornis etc hebben. Die gewoon te behandelen zijn.
  • Wetenschappelijk onderzoek naar prevalentie van gedragsproblemen en psychiatrische problemen (metaanalyses en review artikelen)
  • Van de kinderen met een VB heeft 38-49% psychiatrische stoornissen (Buckley et al., 2020)
  • ADHD (30%), Gedragsstoornissen (3-21%) en angststoornissen (7-34%)
  • Bij volwassenen met een VB: 33.6% (Mazza et al., 2019)
  • Schizofrenie (psychoses) 4.8% (normale populatie 1%). Stemmingsstoornissen, angststoornissen en persoonlijkheidsstoornissen komen juist minder voor
  • Challenging behaviors is rond 18% (Bowring et al., 2017)
    o agressief en destructief gedrag (8.3%), zelfverwondend gedrag (7.5%) en stereotiep gedrag (10.9%)
27
Q

2019: Multidisciplinaire richtlijn probleemgedrag

A

Multidisciplinaire Richtlijn Probleemgedrag bij volwassenen met een verstandelijke beperking: je moet altijd kijken door wie het is geautoriseerd, dus dit is een afspraak en vanaf nu gaan we diagnostiek in de gehandicaptenzorg doen.
Geautoriseerd door:
- Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW)
- Ergotherapie Nederland (EN)
- Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)
- Nederlandse Vereniging van Apothekers voor Verstandelijk Gehandicapten (NVApVG)
- Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG)
- Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (NVGzP)
- Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF)
- NederlandseVereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO)
- Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)
- Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

28
Q

Richtlijn diagnostiek en behandeling:

A

“Voor elke probleemsituatie dient een unieke geïntegreerde beschrijvende diagnose te worden opgesteld. “Hierin staat het probleemgedrag duidelijk beschreven alsmede de oorzaken en in stand houdende factoren van het probleemgedrag, de kenmerken van de persoon en de context. Ook zijn de onderlinge interferentie en samenhang beschreven. Deze beschrijvende diagnose dient handvatten te bieden voor het begeleiden en/of behandelen van het probleemgedrag”

29
Q

persoonsbeeld

A

Set van kenmerken en behoeften van de persoon die over een lange periode min of meer constant zijn en het gevolg zijn van aanleg, ontwikkeling of opvoeding (trait)

30
Q

toestandbeeld:

A

Kenmerken van de persoon die tijdelijk van aard zijn en het gevolg lijken van een veranderde staat van de persoon als het gevolg van gebeurtenissen, ziekte of stress (state)

31
Q

in welke termen worden de cliëntkenmerken beschreven

A

in termen van behoeften en kwetsbaarheden

32
Q

behoeften

A
  • voorspelbaarheid
  • nabijheid
  • ruimte
33
Q

kwetsbaarheden

A
  • prikkels
  • traima (ontregeld stresssysteem)
  • gehechtheid (vertrouwen)
34
Q

De omgeving

A

De context wordt beschreven; zowel de sociale context (begeleiders/opvoeders, medebewoners) als de fysische context (daginvulling, leefomgeving e.d.)
Zowel heden als verleden: zijn er gebeurtenissen vroeger of nu die stress geven.
1. Levensgebeurtenissen
2. Dagelijkse stressoren
3. Chronische stressoren: situaties die altijd aanwezig zijn,

35
Q
A