C. Cardiovasculaire middelen Flashcards

1
Q

Hoe werken lisdiuretica?
Wat is het effect van lisdiuretica (snelheid, sterkte)?

A

Ze werken in de lis van Henle door:
1. Remming van Na/K/Cl cotransport (dus minder terugresorptie)
2. Hoger aanbod van Na in distale tubulus en eerste deel van verzamelbuis activeert het Na/K countertransport met een verhoogde K uitscheiding

Lisdiuretica hebben een sterk en snel optredend diuretisch effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe werken thiazidediuretica?
Wat is het effect (snelheid, sterkte)?

A

Ze werken in de distale tubulus door:
1. Remming van het Na/Cl cotransport (dus minder terugresorptie)
2. Hoger aanbod van Na in distale tubulus en eerste deel verzamelbuis activeert het Na/K countertransport met een verhoogde K uitscheiding

Thiazidediuretica hebben een matig effect, maar het diuretisch effect houdt lang aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe werken kaliumsparende diuretica? Wat is het effect (sterkte)?

A

Ze werken in de corticale verzamelbuis door:
1. Competitieve antagonist van aldosteron op de aldosteronreceptor (spironolacton), waardoor er remming is van de Na/K uitwisseling
2. Remming van de corticale Na kanalen (amiloride, triamtereen)

Kaliumsparende diuretica hebben een zwak diuretisch effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn indicaties voor lisdiuretica?
Wat gebeurt er bij nierfunctieverlies?

A
  • Hartfalen met kortademigheid of oedeem
  • Ascites bij levercirrose

Werkingsduur van furosemide is 6 uur (lasix=lasts for 6 hours).
Bij nierfunctieverlies moet hoger gedoseerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn indicaties voor thiazidediuretica?
Wat gebeurt er bij nierfunctieverlies?

A
  • Hypertensie
  • Mild hartfalen met kortademigheid en oedeem

Bij nierfunctiestoornis werken deze middelen minder goed en moet een lisdiureticum gestart worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn indicaties voor kaliumsparende diuretica?
Wanneer wordt spironolacton gestart?

A
  • Bij lis- en thiazidediuretica wordt het bij gestart om hypokaliëmie te voorkomen

Spironolacton wordt gegeven bij hartfalen NYHA III (ernstig hartfalen), omdat het de hermodellering van het hart beperkt bij hartfalen. Het heeft een K sparend effect, maar daardoor moet je opletten dat er geen hyperkaliëmie ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn bijwerkingen van lis- en thiazidediuretica?
Wat zijn bijbehorende risicofactoren voor het ontstaan van bijwerkingen?

A

Verminderd effectief circulerend volume:
- Hypotensie (valneiging, duizeligheid)
- Dehydratie

Hypokaliëmie:
- Spierzwakte

Risicofactoren dehydratie:
- Koorts
- Diarree
- Braken
- Anorexie

Risicofactoren hypokaliëmie:
- Verminderde intake van K voeding
- Diarree
- Ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn bijwerkingen die alleen bij thiazidediuretica voorkomen?
Wat zijn bijbehorende risicofactoren voor het ontstaan van deze bijwerking?

A

Hyponatriëmie:
- Misselijkheid
- Verwardheid
- Verhoogde valneiging

Risicofactoren hyponatriëmie:
- Ouderen
- Verminderde intake van eiwitten en zout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat kan gedaan worden bij een hypokaliëmie die is ontstaan door lis- of thiazidediuretica?

A
  • Kalium suppletie (drank of tablet)
  • Toevoegen of overstappen op kaliumsparend diuretica
  • RAS-remmer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kan gedaan worden bij een hyponatriëmie die is ontstaan door thiazidediuretica?

A
  • Stoppen met diureticum
  • Hypertoon zout geven (niet te snel corrigeren, want dit kan centrale pontiene myelinolyse geven door dehydratie van hersencellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn bijwerkingen bij kaliumsparende diuretica? Wat zijn de bijbehorende risicofactoren voor deze bijwerking?

A

Hyperkaliëmie:
- Ritmestoornissen
- Hypotensie
- Duizeligheid bij opstaan
- Verhoogde valneiging
- Dehydratie
- Nierfalen

Risicofactoren:
- Diabetes mellitus
- Hartfalen
- Ouderen
- Nierfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kan gedaan worden bij een hyperkaliëmie die is ontstaan door kaliumsparende diuretica?

A
  • Staken kaliumsparend diuretica

Behandelen met:
- Calciumgluconaat (voorkomt ritmestoornissen)
- Insuline/glucose
- Natrium-polystereensulfaat (resonium)
- Dialyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar zitten beta-1 receptoren en wat gebeurt er bij prikkeling hiervan?

A

Bevinden zich in de pacemaker- en spiercellen van het myocard.

Prikkeling van de receptoren geeft:
- Chronotropie (effect op hartfrequentie)
- Inotropie (toename contractiekracht van hart)
- Dromotropie (versnelling prikkelgeleiding van het hart)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zitten beta-2 receptoren en wat gebeurt er bij prikkeling hiervan?

A

Bevinden zich op gladde spiercellen van de wanden van de luchtwegen en bepaalde bloedvaten.

Prikkeling van de receptoren geeft:
- Verwijding bronchiolen
- Vasodilatatie van bloedvaten
- Reflectoire tachycardie bij bloeddrukdaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er bij blokkade van beta-1 en -2 receptoren?

A
  • Bloeddrukdaling
  • Afname van hartminuutvolume (door verlaging van hartfrequentie en contractiliteit van hart)
  • Toename bronchiale secretie
  • Vernauwing bronchiolen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke middelen zijn niet selectieve beta-blokkers? Wat doen deze middelen?

A

Propranolol, labetalol en sotalol.
Ze blokkeren beta-1 en -2 receptoren en hebben daardoor invloed op het hart en ademhalingswegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke middelen zijn selectieve beta-blokkers? Wat doen deze middelen?

A

Atenolol, bisoprolol, metoprolol.
Ze blokkeren voornamelijk beta-1 receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doen alfa-blokkerende sympathicolytica?
Waarvoor wordt het gebruikt?

A

Het geeft relaxatie van de gladde spieren in de prostaat en urinewegen, daardoor bevordert het de mictie.

Het geeft ook een bloeddrukdaling door verwijding van arteriolen en venen.

19
Q

Welk middel is een alfablokker welke geïndiceerd is voor lagere-urinewegsymptomen (LUTS) door prostaathyperplasie?

A

Tamsulosine

20
Q

Welk middel is zowel niet selectieve beta-blokker als alfablokker?

A

Labetalol, daardoor werkt het ook vaatverwijdend.

21
Q

Wat zijn bijwerkingen van alfablokkers?

A

Orthostase door daling van de bloeddruk en daardoor verhoogde valneiging.

22
Q

Wat zijn indicaties voor betablokkers?

A
  • Atriumfibrilleren (frequentiecontrole)
  • Angina pectoris (secundaire preventie na acuut myocardinfarct)
  • Hypertensie
  • Stabiel chronisch hartfalen met een verminderde systolische ventrikelfunctie
23
Q

Wat zijn bijwerkingen van betablokkers?

A
  • Hypotensie
  • Bradycardie
  • Verhoogde valneiging
  • Koude extremiteiten
  • Vermoeidheid
  • Bronchospasmen
24
Q

Wat is een bijwerking van sotalol? Wanneer is dit risico groter?

A

Ritmestoornissen (QT-verlenging en torsades, ventrikelfibrilleren en plotse dood).

Dit risico is groter bij hypokaliëmie en nierfunctieverlies, omdat het renaal geklaard wordt en een smalle therapeutische breedte heeft. Dit middel moet bij ouderen dus voorzichtig voorgeschreven worden.

25
Q

Hoe werken calcium-antagonisten?

A

Ze blokkeren de instroom van extracellulair calcium. Daardoor nemen de prikkelgeleiding en contractie van hartspiervezels en gladde spieren in de vaatwand af.
Effecten:
- Vertraging in de prikkelgeleiding in SA- en AV-knoop
- Vasodilatatie, coronair en systemisch

26
Q

Hoe werken dihydropyridinen zoals amlodipine en nifidipine?
Wat zijn bijwerkingen?

A

Voornamelijk vaatverwijdende werking, doordat ze werken op de gladde spiercellen van de coronairarteriën en perifere arteriën. Nauwelijks invloed op de SA- en AV-geleiding.

Bijwerkingen:
- Hypotensie
- Verhoogde valneiging
- Perifeer oedeem
- Obstipatie

Ongewenste vaatverwijdende effecten, zoals:
- Hoofdpijn
- Flushes
- Oedeem
- Duizeligheid
- Reflextachycardie

26
Q

Hoe werken overige calciumantagonisten zoals verapamil en diltiazem?
Wat zijn bijwerkingen?

A

Deze hebben invloed op de SA- en AV-geleiding. Ook hebben ze een vaatverwijdende werking.
Bij atriumfibrilleren kunnen ze de hartfrequentie doen dalen.

Bijwerking vooral bradycardie doordat deze middelen negatief-inotroop en chronotroop zijn.

Maar ook bijwerkingen:
- Hypotensie
- Verhoogde valneiging
- Perifeer oedeem
- Obstipatie

Ongewenste vaatverwijdende effecten, zoals:
- Hoofdpijn
- Flushes
- Oedeem
- Duizeligheid
- Reflextachycardie

27
Q

Wat is de indicatie voor dihydropyridinen (calcium-antagonisten)?

A

Hypertensie.

28
Q

Wat is de indicatie voor overige calcium-antagonisten (niet-dihydropyridinen)?

A
  • Hypertensie
  • Atriumfibrilleren
29
Q

Met welke middelen kunnen verapamil en diltiazem interacteren?

A

Beta-blokkers, het geeft risico op bradycardie en AV-geleidingsstoornissen.

30
Q

Hoe werkt het renine-angiotensine systeem?

A

Bloeddrukverlaging en Na-depletie zorgen voor uitscheiding van renine in de nier.
Hierdoor ontstaat uit angiotensinogeen angiotensine I. ACE zet dit weer om in angiotensine II. Dit zorgt ervoor dat aldosteron in de bijnier wordt uitgescheiden. Aldosteron grijpt aan op de Na/K pomp in de verzamelbuis van de nier en zorgt dus voor natrium- en vochtretentie en kaliumuitscheiding.
Ook zorgt angiotensine II voor vasoconstrictie wat bloeddrukverhoging geeft.

31
Q

Hoe werken ACE-remmers? Welke middelen zijn dit?
Welke effecten hebben deze middelen?

A

Enalapril en lisinopril.
De omzetting van angiotensine I in angiotensine II wordt geremd, omdat ACE wordt geremd.
Effecten:
- Lagere bloeddruk
- Regressie van harthypertrofie
- Vaatverwijding
- Vermindering van hyperplasie van vasculaire gladde spiercellen
- Verlaging perfusiedruk in glomerulus

32
Q

Wat zijn indicaties voor ACE-remmers?

A
  • Hypertensie
  • Hartfalen
  • Diabetische proteïnurie (doordat de perfusiedruk in de glomerulus wordt verlaagd, doordat de weerstand van de efferente arteriole wordt verminderd)
33
Q

Wat zijn bijwerkingen van ACE-remmers?

A
  • Orthostatische hypotensie
  • Valneiging
  • Duizeligheid, zwakte
    Eerst beginnen met lage dosering en voorzichtig ophogen om hypotensieve reacties te vermijden.
  • Nierfalen
    Serumkreatinine kan licht verhoogd worden. Nierfunctie kan afnemen, dit wordt versterkt bij een al aanwezige verminderde nierfunctie of stenose in de nierarteriën.
  • Hyperkaliëmie
    Doordat er minder aldosteron is, is er meer Na en vocht uitscheiding in de verzamelbuis van de nier en meer kalium resorptie. Dit komt vooral voor bij een verminderde nierfunctie.
  • Angio-oedeem van farynxgebied (gezicht, lippen, tong, glottis, larynx)
    Door accumulatie van bradykinine wat normaal wordt afgebroken door ACE.
  • Kriebelhoest
    Door accumulatie van bradykinine wat normaal wordt afgebroken door ACE.
34
Q

Hoe werken angiotensine II-antagonisten? Welke middelen zijn dit?

A

Losartan en valsartan.
Deze middelen blokkeren de angiotensine1-receptor. Hierdoor wordt de werking van angiotensine II geremd. Deze middelen worden alleen gebruikt als alternatief voor ACE-remmers als patiënten een prikkelhoest of angio-oedeem krijgen.

35
Q

Hoe werkt digoxine?

A

Het vergroot de contractiliteit van het hart en zorgt voor een daling van de hartfrequentie. Het vertraagt ook de AV-geleiding.

35
Q

Wat zijn de indicaties voor digoxine?
Wat is de halfwaardetijd?
Wat zijn bijwerkingen?

A
  • Atriumfibrilleren met een snelle ventrikelvolgfrequentie
  • Hartfalen

T1/2 is 40-70 uur. Het wordt renaal geklaard en heeft een smalle therapeutische breedte.
Bijwerkingen zijn ritmestoornissen, dit risico wordt vergroot bij hypokaliëmie en nierfunctieverlies.

36
Q

Hoe werken nitraten (zoals nitroglycerine)?

A

Ze werken direct vaatverwijdend op de veneuze bloedvaten en coronaire vaten.
Bij een hoge dosering werken ze ook vaatverwijdend op arteriolen.

37
Q

Hoe wordt isosorbide-mononitraat gegeven? Wat is de halfwaardetijd?

A

Het wordt oraal toegediend.
T1/2 is 4-5 uur.
Dit middel heeft geen first-pass effect en daardoor treden minder fluctuaties op in de plasmaspiegels.

38
Q

Hoe wordt isosorbidedinitraat gegeven? Wat is de halfwaardetijd?

A

Het wordt oraal gegeven, maar kan bij ernstig acuut hartfalen ook i.v. gegeven worden.
T1/2 is 30-60 minuten.
Dit middel heeft een groot first-pass effect waardoor de biologische beschikbaarheid varieert van 20-30%.
Dit middel wordt oromucosaal goed geresorbeerd en kan dus gebruikt worden om een aanval van angina pectoris te couperen.

39
Q

Wat zijn de indicaties voor nitraten?

A
  • Angina pectoris
  • Longoedeem/astma cardiale
40
Q

Wat is een probleem bij onderhoudsbehandeling met nitraten?

A

Er kan tolerantie optreden van het effect. Dit kan worden voorkomen door intermitterend te doseren met een 8-12 uur durend nitraat vrij interval.

41
Q

Wat is de belangrijkste bijwerking van nitraat?

A

Nitraatcollaps. Dit ontstaat vooral bij het gebruik van het snelwerkende preparaat (voor acute POB) en dit risico is groter bij ondervulde patiënten.
Dit middel moet dus niet staand ingenomen worden.