BW-aandoeningen Flashcards

1
Q

bindweefsel

A
  1. locaties
    - pees, lig, kapsel, …
    - huid
    - bot & kraakbeen
    - vet, bloed & lymfe
  2. vezelige types
    - vezelig = dens in pezen dat zo sterk mogelijk is
    - los in onderhuid = lijm tussen verschillende weefsels
    - kraakbeen = type 1 & 2 vezels die vocht aantrekken
    - bot = gemineraliseerd met calcium-fosfaat kristallen
  3. andere types
    - vetweefsel = vetkussens onder hielen zijn slapper & kleiner
    - bloed & lymfe = vloeibare ECM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

BW histologisch

A
  1. functie
    - stevigheid & bescherming van alle weefsels
    - verbinden
    - 20kg in lichaam volwassene
    - vooral door collageen
  2. collageen
    - meest voorkomend eiwit in lichaam
    - opgebouwd uit collageen fibrillen
    - golvend in rust -> strakker onder spanning
    - hoge trekvastheid & onuittrekbaar
  3. EDS
    - mutaties in genen die coderen voor collageen type I, III & V
    - mutaties in collageen modificerende enzymes
    - verlies van trekvastheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

componenten van bindweefsel

A
  1. ECM
    - netwerk van vezels & andere moleculen
    - fibrillen
    - gel van proteoglycanen & glycoproteïnen
    –> vocht aanzuigen om netwerk onder spanning te zetten
  2. collageen fibrillen
    - trekvastheid & stevigheid
    - defect bij EDL
  3. elastine fibrille
    - soepelheid & elasticiteit
    - defect bij cutis laxa = huid zonder recoil
  4. gespecialiseerde cellen
    - fibroblasten
    - biosynthese van macromoleculen ECM
    - weefsel doen groeien & herstellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

genetica bij bindweefsel

A
  1. fout in 1 nucleotide
    - verkeerd aminozuur in de ketting
    - abnormale opvouwing van eiwit
    - verandering van structuur
    - vermindering/verdwijnen van functie
    - erfelijke aandoening is ontstaan
  2. oorzaken van aandoeningen = mutatie in gen voor
    - eiwit
    - enzymen die eiwit bewerken
    - opvouwen & transport van eiwit
    - organiseren & monteren van ECM-netwerk
    - gekregen van ouders of de novo
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

overerving

A
  1. dominant
    - 1 ouder is drager & 50% kans
    - Marfan syndroom met FBN1-mutatie
    - klassieke EDS met COL5A1 of COL5A2
    - vasculaire EDS met COL3A1
  2. recessief
    - beide ouders zijn drager & 25% kans
    - zaldzame types EDS
    - dermatosparaxis EDS
    - classic-like EDS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gewrichtshypermobiliteit

A
  1. verdeling wereldwijd
    - gaus-cruve met veel mensen rond gemiddelde
    - weinig mensen met hypomobiliteit/hypermobiliteit
    - kan gezond zijn maar ook pathologisch
  2. onveranderlijke factoren
    - leeftijd = jonger
    - geslacht = vrouwen > mannen door hormoon
    - enticiteit = aziatisch > afrikaans > blank
    - gewrichtsopp. alignement = vormsluiting
  3. veranderlijke factoren
    - spiertonus = diepe stabiliserende spieren
    - neuromusculaire reflexen
    - fysieke activiteit
    - bindweefsel flexibiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

GJH

A
  1. generalized joing hypermobility
    - de mogelijkheid om verder dan de normale ROM te bewegen
    - in meerdere gewrichten = 5+
    - gemiddeld 14j zoeken tot diagnose
  2. manieren van testen
    - goniometrie = meest accuraat maar duurt lang
    –> schalen = verkorte manier
    - Beighton Scale
    - Bulbana Scale
    - Carter & Wilkinson
    - Rotes-Querol
  3. vragenlijsten
    - 5-part questionnaire
    - Beighton score self-reported
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

prevalentie GJH

A
  1. prevalentie
    - algemeen = 10-25%
    - kinderen = 10-40%
    - volwassenen = 5-60%
    - sport = 5-95%
    - heel veel variatie tussen sporten = sportspecifieke adapaties
  2. variatie
    - manier van meten
    - cut-offs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beighton Scale

A
  1. algemeen
    - gouden standaard maar toch enkele beperkingen
    - korte test = meest gebruikt
    - score op 9
    - andere gewrichten op correcte positie = geen rek op spieren
  2. BL
    - passieve dorsiflexie van de pink 90° = hand plat op tafel
    - oppositie van de duim tegen de voorarm = gestrekte elleboog
    - hyperextensie van de elleboog 10°+ = 90° abductie & handpalmen naar boven
    –> beide bilateraal = 6 testen
  3. OL
    - hyperextensie van de knie 10°+ = bilateraal dus 2 testen
    –> alternatief = passieve extensie in ruglig, meer dan 3 vingers tussen tafel is positief
    - handen plat op voeten plaatsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

interpretatie van Beighton Scale

A
  1. leeftijds-gerelateerde cut-offs voor GJH
    - prepubertijd = 6
    - pubertijd tot 50j = 5
    - 50+ = 4
  2. beperkingen
    - geen differentiatie van gender, enticiteit & sport
    - gelimiteerde selectie van gewrichten
    - geen indicatie ernst van hypermobiliteit
    - weinig correlatie met functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bulbena Scale

A
  1. algemeen
    - uitbreiding Beighton Scale
    - meer gewrichten
    - cut off = 4 voor mannen & 5 voor vrouwen op 9
  2. toegevoegde testen
    - passieve exorotatie schouder 85°+ = elleboog tegen lichaam
    - passieve abductie heup 85°+
    - laxiteit patella mediolateraal
    - passieve dorsiflexie enkel 20°+
    - passieve dorsiflexie grote teen 90°+
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vragenlijsten voor GJH

A

= 5-part questionnaire for identifying hypermobility
1. kan je (vroeger) handen vlak op de grond zonder knieën te plooien
2. kan je (vroeger) duim plooien tegen voorarm
3. kon je als een kind u lichaam in rare posities plaatsen of een split
4. heb je als tiener schouder of patella geluxeerd meerdere keren
5. vind je jezelf erg lenig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

LLAS & ULHAT

A
  1. LLAS lower limb assessment score
    - voor kinderen & volwassenen
    - 12 bilaterale tests
    - ook testen van translatoire ROM
    - betrouwbaar voor GJH & lower limb hypermobility
    - cut off = 7/12
  2. ULHAT upper limb hypermobility assessment tool
    - voor volwassenen
    - 12 bilaterale tests
    - betrouwbaar voor GJH & upper limb hypermobility
    - cut off = 7/12
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

classificatie van gewrichtshypermobiliteit

A
  1. termen die nog gebruikt worden
    - GJH generalized joint hypermobility
    - (G-)HSD (generalized) hypermobility spectrum disorder
    - hEDS hypermobile Ehlers-Danlos syndroom
  2. spectrum van hypermobiliteit
    - assymptomatisch = volledig links
    - HSD hypermobility spectrum disorder = midden
    - erfelijke BW-aandoeningen = volledig rechts
  3. assymptomatische hypermobiliteit
    - GJH generaliseerd JH
    - LJH locale JH
    - genetrisch = 70%
    - normale variatie zonder genetische defecten vb: binnen dezelfde familie
    - door training vb: turnen, werpsporten & zwemmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

erfelijke BW-aandoeningen

A
  1. oorzaak
    - defect in structurele macromoleculen
    - defecten in moleculen voor biosynthese&organisatie van BW
  2. andere symptomen
    - GI
    - OH & snel duizelig
    - temperatuursproblemen
    - slaapstoornissen & vermoeidheid
  3. meest frequente
    - allemaal zeldzaam
    - Marfan syndroom = fibrilin 1
    - Elhers-Danlos syndroom = collageen
    –> meestvoorkomend
    - OI osteogensis imperfecta = collageen
    - cutis laxa = elastine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vermoeden van erfelijkek BW-aandoening

A

= hypermobiliteit + andere tekenen = red flags

  1. onderliggende structurele fragiliteit
    - huidfragiliteit = atrofische littekens & hemosiderische plekken
    - orgaanfragiliteit = navel/liesbruik of ruptuur van organen
    - vasculaire fragiliteit = aortha-aneurysma of -ruptuur
    - botfragiliteit
  2. morfologische afwijkingen = skeletaal of gelaat
    - overgroei lange botten = thumb & wrist sign
    - klein gestalte vb: osteogenesis imperfacta
    - afwijkingen = pectus, wervelzuil & voeten
    - grijze sclera van ogen
    - vernauwd gehemelte
  3. andere
    - structurele afwijkingen in meerdere lichaamssegmenten = combinatie vorige
    - suggestieve familiale geschiedenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kenmerken van BW-aandoeningen

A
  1. kenmerken
    - multi-systeem aandoeningen
    - fenotype variabiliteit
    - monogentische overerving = 1 gen dat voorantwoordelijk is
  2. symptomen
    - syndromale hypermobiliteit
    - meestal GJH
    - andere chronische pijnklachten
    - frequente ontwrichtingen
    - tekenen van BW-zwakte op andere lokaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

algemeen Marfan-syndroom

A
  1. prevalentie
    - 1/3000-5000 personen
    - ongeacht van geslacht of etniciteit
  2. kardinale kenmerken
    - aorthadilatatie
    - lensluxatie
  3. andere criteria voor diagnostiek
    - FBN1-mutatie in familie
    - eerste graads verwand met marfan
    - positieve systeem score
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

FBN1 mutatie

A
  1. algemeen
    - 90%
    - heel veel verschillende mutaties = elk familie verschillend
    - 75% autosomaal dominant
    - 25% denovo = vader van oudere leeftijd
  2. gevolg
    - pleiotropie = defect in 1 gen heeft effect in meerdere organen
    - bTGF beta transformerende groeifactor
    - niet goed vastgehouden in weefsel
    - teveel komt vrij = elastine afbraak
    - stijver & kwetsbaarder weefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Marfan-syndroom MSS

A
  1. skeletale afwijkingen
    - smal & groot gestalte
    - groote armspan
    - archnodactylie = lange vingers
    - borstkast = pectus extavatum/carinatum
    - 70% scoliose
  2. MSS
    - hypermobiliteit = klachten
    - pijn varieert in meerdere locaties
    - 50% dagelijksklachten
    - contractuur elleboog
    - hyperextensie knie
  3. test can archnodactylie
    - dumb-sign = vuist maken met duim onder vinger
    –> distale phalanx duim komt uit vuist = positief
    - wrist-sign = met pink & duim rond pols
    –> ditsale phalnx pink helemaal over duim = positief
21
Q

osteogenesis imperfecta

A
  1. brose botten ziekte = hoofdkenmerk
    - fragiliteit van botten
    - kleine krachten kunnen al breuken veroorzaken
    - abnormaal gevormde beenderen = buiging in lange beenderen
  2. andere symptomen
    - erg klein gestalte
    - hypermobiliteit secundair
22
Q

Ehlers-Danlos syndroom

A
  1. algemeen
    - heterogene groep van erfelijke BW-aandoeningen
    - hypermobiliteit subtype = 1:5.000
    - vasculaire subtype = 1:90.000
  2. 13 subtypes
    - veel autosomaal dominant overgeërfd
    - klassiek = mutatie collageen 5
    - vasculaire = collageen 3
    - hEDS hypermobiele = ongekend
    –> nood aan klinische diagnose
  3. klinische diagnose hEDS
    - GJH + minstens 2
    - tekenen van BW-zwakte buiten gewrichten
    - familiale geschiedenis
    - MSS complicaties
    - + exclusie van andere subtypes
23
Q

symptomen EDS

A
  1. klinische hoofdkenmerken = triade
    - huidproblematiek
    - algemene weefsel fragiliteit
    - hypermobiliteit
  2. huidprolbematiek
    - huidlaxiteit
    - huidhyperextensibiliteit = erg uitrekbaar
    - trage genezgin & atrofische littekens
    - gemakkelijk blauwe plekken
  3. algemene weefsel fragiliteit
    - hernia umbiblicalis/inguinalis
    - vasculaire/GI rupturen
    - ernstiger bij vasculaire EDS
24
Q

klassieke EDS

A
  1. algemeen
    - autosomaal dominant
    - 90% collageen type 5 mutatie
    - COL5A1-2
  2. klinische criteria
    - huidhyperextensibiliteit
    - atrofische littekens
    - vertraagde wondheling
    - GJH
25
Q

vasculaire EDS

A
  1. genetisch
    - autosomaal dominant
    - defect in COL3A1 = collageen type 3
    –> laagdrempelig onderzoek = snel doen
  2. klinisch
    - majeure bloedingen
    - easy brusing
    - neus & tandvlees bloedingen
    - vasculaire aneurysma
    - scheuren van holle organen
  3. gelaat = verminderd vet
    - dunne neus & mond
    - geen oorlellen
    - verzakte ogen
  4. therapie
    - bloeddruk niet te hoog laten gaan = vaak op beta blokkers
    - geen cervicale manipulaties
    - maximale intensiteit = kunnen blijven babbelen
26
Q

hypermobiele EDS

A
  1. symptomen
    - meest voorkomend
    - erg uitgesproken hypermobiliteit
    - mildere huidkenmerken
    - belang van nagaan of geen ernstiger type is = red flags
  2. klinische diagnose van hEDS
    - poly-articulaire hypermobiliteit = beighton score
    - aanvullende screening
    - symptomatisch = pijn of subluxaties
    - milde huidtekenen & striemen op atyprisch locaties
    - milde morfologische skeletale afwijkingen
27
Q

HSD

A
  1. hypermobility spectrum disorder
    - tussen assymptomatisch & syndromaal
    - GJH of LJH
    –> meestal 5- gerichten
    - waarschijnlijk genetische defecten
  2. symptomen
    - chronische pijn
    - recurrente dislocaties
    - geen of minder tekenen van systeem aandoeningen maar het kan
28
Q

onderscheid van spectrum hypermobiliteit

A
  1. hypermobiliteit
    - assymptomatisch = +
    - HSD = +
    - erfelijke syndromen = +
  2. pijn
    - assymptomatisch = -
    - HSD = +
    - erfelijke syndromen = +
  3. weefselfragiliteit buiten gewrichten
    - assymptomatisch = -
    - HSD = -
    - erfelijke syndromen = +
29
Q

hypermobiliteit bij kinderen

A
  1. symptomen
    - vertraagde mijlpalen
    - vermoeidheid
    - onhandigheid
  2. hEDS
    - moeilijkere diagnose
    - kind zal altijd mobieler zijn
    - kind zachtere huid hebben
    - zachteweefsels aantasting zal pas bij oudere leeftijden voorkomen
  3. gevolg
    - bij vermoeiden zal werk-diagnose krijgen = opvolging
    - preventief werken = begeleiden naar juiste keuze sport & goede gewrichtshoudingen
30
Q

doorverwijzing van hypermobiel kind

A
  1. alarmsignalen gewrichten
    - congenitale heupdislocatie
    - club/klomp voet = vooral vasculaire EDS
    - kyfoscoliose = congentiaal of progressief
  2. andere alarmsignalen
    - spierhypotonie & vertraging mijlpalen
    - vasculair = liesbreuk & pneumothorax
    - groeistriemen op abnomale plaatsen
  3. belang van kenmerken
    - eerste consult bij kine
    - blauwe plekken doet soms denken aan mishandeling
31
Q

gewrichtslaxiteit

A
  1. terminologie
    - hypermobiliteit = vergroote angulaire ROM
    - laxiteit = slappe ligamenten
    - instabiliteit = oncontrole van gewrichtspositie
  2. functionele gewrichtsstabiliteit
    - controle systeem = neuromusculair
    - passief systeem = congruentie lig. & spierpees eigenschappen
    - actief systeem = spieren
  3. gevolgen van laxiteit
    - hypermobiliteit
    - instabiliteit = (sub)luxaties
    - normaal rol & glij simultaan
    - bij laxiteit = afysiologische bewegingen
    –> klikken & ploppen van gewrichten
32
Q

functionele gewrichtsstabiliteit bij EDS

A
  1. actief
    - daling van kracht, uithouding & functie
    - geen invloed van massa
    - door abnormale compositie ECM
    - mitochondrionale dysfunctie
    - pijn & vermoeidheid
  2. passief
    - gedaalde kuitspier & achillespees spanning
    - geen effect op patella
    - door andere eigenschapen van spier/pees
  3. controle
    - verminderde houdingszin & bewegingszin
    - defect in spier & pees receptoren
    - repettive trauma = ook receptoren schade
    - laxiteit = latere prikkeling bij endrange
    - pijn & spiervermoeidheid
33
Q

complicaties door hypermobiliteit

A
  1. spieren
    - verhoogde spanning = vooral in nek & lage rug
    - zwakte
    - krampen savonds/snachts
    - triggerpoints met uitstraling
  2. pezen = overbelastingsletsel & rupturen
    - heupen
    - patella
    - fascitis plantaris
    - schouder
  3. gewricht
    - blokkade van gewrichten
    - lig. schade = sprains & tears
    - bursa irritatie door verhoogde frictie
    - vroegtijdige artrose & osteoporose
  4. zenuwen
    - meestal irritatie met uitstraling
    - zeldzaam ook echte schade
34
Q

pijn & vermoeidheid bij hypermobiliteit

A

= belangerijkste symptomen

  1. alle soorten pijn
    - vooral nociceptieve
    - neuropathisch
    - centrale sensitisatie
    - viscerale pijn
    - migraine
  2. vermoeidheid
    - 75% heeft ernstige vermoeidheid
    - door veel autonome klachten
35
Q

klinisch onderzoek van hypermobiliteit

A
  1. mobiliteit
    - passieve angulaire ROM = goniometrie
    - joint play = translatoire ROM
    - zacht eindgevoel
    - traject weerstand
  2. gewrichtsinstabiliteit
    - per gewricht
    - voorbeeld schouder:
    - caudale instabiliteit = sulcus sign
    - ventrale instabiliteit schouder = apprehension-relocation test
  3. motor control test
    - lower limb = forward lunge, UP, step down & wandelen
    - upper limb = elevatie in scapulaire vlak
36
Q

kinesitherapie EBP

A
  1. algemeen
    - voor HSD & EDS
    - efficiënte therapie voor MSS complicaties
    - 65% van patiënten geven positief effect aan
    - geen consensus over type oefentherapie
    –> verhogen van spierkracht
  2. meest gebruikte behandelingsaanpakken
    - core training
    - proprioceptie
    - krachttraining
    - educatie
    - cardiovasculair
    - hydrotherapie = meest effectief
    –> maar bijna alle behandelingen zijn effectief
37
Q

kinesitherapie klinisch

A
  1. manuele therapie
    - grote spieren = realignement van gewrichten
    –> relaxatie & stretching
    - kapsel = pijn verminderen
    - nadeel = tijdelijk effect
  2. oefentherapie
    - lokale spieren = activeren & versterken
    - voor compressie op gewricht = verhogen van stabiliteit
    - meer lange termijn
  3. bijkomende technieken
    - grote spieren = TENS voor pijn & warmte voor relaxatie
    - kapsel = taping & bracing
38
Q

manuele therapie

A
  1. indicaties
    - afysiologische gewrichts mobiliteit
    - acute gewrichtsblokering
    - discale problemen
    - neurogene irritatie = neurodynamische technieken
    - spierkrampen, hypertonie & triggerpoints
  2. articulaire technieken
    - mobilisaties = cyclisch midrange
    - tracties
    - manipulaties
  3. soft-tissue
    - triggerpont release
    - masage
    - PNF stretch
    - fascia release
39
Q

spectrum van manuele therapie

A
  1. soft techniques
    - instabiele gewrichten
    - zachte tractie of druk technieken
    - bij centrale sensitisatie = weinig anders kunnen doen
  2. mobilisatie
    - hypermobiele gewrichten
    - midrange
  3. hard techniques = manipulations
    - niet bij instabiele gewrichten
    - high velocity thrust
    - acute gewrichtblokkage
40
Q

algemeen oefentherapie

A
  1. moeilijkheden
    - verminderde belastbaarheid = groter risico voor nieuwe letsels
    - vertraagde recuperatie
    - trage progressie
  2. principes
    - start slow & go slow
    - progressie enkel wanner succes op huidig niveau
    - varieren van oefeningen = snel overbelasting zelfde spiergroep
    - voldoende spatiëren = herstel
    - altijd goede uitvoering
41
Q

specifiek oefentherapie

A
  1. motorische controle
    - stabilisatie training = core & gewricht
    - movement control
  2. spierversterking
    - gluteus medius & maximus
    - heup exorotatoiren
    - quadriceps
42
Q

stretching

A
  1. hypertonie
    - hamstrings
    - iliopsoas
    - triceps surae
    - pectoralis minor
  2. andere indicaties
    - triggerpoints
    - verhogen van bloedcirculatie
    - contra-indicatie = hypermobiel gewricht
  3. modaliteiten
    - veilige positie
    - symmetrisch
    - geen overstretch = lokale rekpijn!
    - gelijktijdig diepe spieren oefenen = verlies stabiliteit van grote spieren compenseren
43
Q

misvattingen kinesitherapie

A
  1. misvattingen
    - enkel isometrisch
    - geen manipulaties
    - geen stretching
    - bracen & tapen verzwakt spieren
    - krachttraining verhoogd pijn
  2. educatie
    - patiënten kunnen meer doen dan ze denken
    - stijfheid mag tot 2d na activiteit aanhouden
    - maar realistische doelen = erg lang & moeilijk traject
    - oefeningen moeten geindividualiseerd worden naar patiënt mogelijkheden
  3. belastbaarheid van patiënt
    - graad van hypermobiliteit
    - graad van weefsel fragiliteit
    - graad van pijngevoeligheid
    - andere problemen
44
Q

goede & slechte oefeningen

A
  1. goede oefeningen
    - mid-range controle
    - approximatie = lichte exorotatie in heup & schouder
  2. slechte oefenignen
    - in begin fase niet toepassen maar doel om deze uiteindelijk wel te kunnen = progressie
    - endrange + externe load
    - te grote ROM
    - open keten = afschuifkrachten
    –> in schouder tot wel 2cm caudale translatie
    - high impact & plyometrisch
  3. andere vormen van progressie
    - symmetrisch -> assymetrisch
    - toevoegen van verstorende elementen
    - lage reps 5 -> hoge reps = krachtuithouding trainen
45
Q

andere oefenvormen

A
  1. aquatherapie
    - geen druk op gewrichten
    - geen abrupte of plotse bewegingen
    - ontlasten gewrichten = open keten kan hier sneller
  2. goede sporten
    - wandelen
    - lopen
    - zwemmen
  3. slechte sporten
    - sprint of duurloop
    - gevecht & contact sporten
    - ballet & turnen
46
Q

chronische pijn managment

A
  1. pijn
    - 90% neemt pijnmedicatie
    - 20% neemt antidepressiva
    - nog steeds gemiddeld VAS 5/10
  2. educatie & coping
    - concepten types pijn uitleggen
    - stress managment
    - graded activity
47
Q

gewrichtseducatie

A
  1. gewricht bescherming
    - neiging om gewrichten op slot te zetten = endrage
    - poging voor stabiliteit toename & pijn reductie
    - bewust worden van overbelaste posities & deze vermijden
    - vermijden van repititieve activiteiten
  2. slot houdingen
    - slot-extensie in stand
    - W-zit
  3. andere gestoorde houdingen
    - thoracale kyfose
    - lumbale lordose
48
Q

braces & tapes

A
  1. tape
    - gewrichtshypermobiliteit verminderen
    - proprioceptie verbeteren
    - oppassen met gevoelige huid
  2. brace
    - acuut na trauma of pijn
    - specifieke intensieve taken
    - tijdens slaap = subluxatie preventie
    - schrijf ondersteuning
    - compressieve kledij = meer druk op gewricht
  3. finger splints
    - hypermobiele range tegenhouden maar normale ROM toelaten
    - meer stabiliteit = minder pijn & meer functioneel
    - zien er uit als ringen = minimaal belemmerend