anatomie Flashcards

1
Q

Wat vormt het acetabulum?

A
  • os ilium
  • os pubis
  • os ischium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

linea terminalis

A

grens tussen kleine en grote bekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

m. obturatorius internus

A

laterale rotatie heup

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

m. obturatorius externus

A

exorotatie femur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat hecht op tuberculum pubicum

A

lig. inguinale en m. rectus abdominis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doen fimbriae

A

vangen eitjes op die met eisprong loskomen uit ovaria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe zit de uterus vast aan de buikwand

A

2 ligamenten:
- lig. suspensorium ovarii

met teres uteri vast aan lies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zit er in de glandula vestibulares major

A

klieren van bartholin (belangrijk voor lubricatie bij seksuele opwinding) en klieren van skene aan bovenzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is fossa ischioanalis

A

vet rondom anus wat zorgt dat rectum gemakkelijk kan inkrimpen en uitzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

a. pudenda interna

A

tact van a. iliaca externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

a. uterina

A

directe aftakking a. iliaca interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

a. ovarica

A

uit abdominale aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

rectum vascularisatie

A

door a. mesenterica inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

plexus lumbosacralis

A

voor onderste extremiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

n. obturatorius

A

motoische adductie bovenbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

n. pudendus

A

eig alles seksueel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

klier in bulbus spongiosum

A

glandula van cowperse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

m cremaster

A

intrekken testis (temperatuur reflex)

19
Q

m. dartos

A

inkrimpen of ontspannen en uitzetten scrotum

20
Q

gubernaculum

A

lig dat de testis uit de buik naar beneden trekt

21
Q

waarom is de v. testicularis links langer

A

deze komt eerst terecht in de v. renalis

22
Q

functie PSA

A

sperma vloeibaar houden

23
Q

ruimte van retzius

A

tussen blaas en os pubis

24
Q

a. iliaca externa

A

been bloed voorzien

25
Q

a. pundenda interna

A

uit iliaca interna en bloedverziening uitwendig genitaal

26
Q

a. pudenda externa

A

uit a. femoralis en doet bloedvoorziening scrotum

27
Q

a. testicularis

A

rechtstreeks uit aorta

28
Q

plexus pampiniformis

A

steng van venen uit zaadpal die bij v. testicularis en dan v. cava komt

29
Q

tot stand komen erectie

A

ortho sympatische innervatie

30
Q

sluiten blaassfincter

A

sympatisch

31
Q

oragsme

A

parasympatisch

32
Q

parasympatische innervatie bekken

A

n. splanchnici pelvici via plexus hypogastricus inferior en plexus prostaticus/ uterovaginales

33
Q

sympatische innervatie bekken

A

n. splanchinici minor/imus/lumbales en n. hypogastricus

34
Q

high riding prostate

A

door letsel posterieuere urethra: blaas niet ledigen

gevolgen:
- urinaire extravasatie
- urinoom
- absces
- hypertensie
- functieverlies betrokken nier

35
Q

liesbreuk

A
  • direct: mediaal
  • indirect: lateraal
  • femorale: onder lig. inhuinale
36
Q

priapisme

A

aanhoudende pijnlijke erectie > 4 uur
corpus cavernosum gezwollen maar spongiosum niet

37
Q

wanneer komt de uteroplacentaire circulatie

A

na week 9 in zwangerschap

38
Q

dooierzak

A

transpot voedingsstoffen vanuit chorionholte naar embryo

39
Q

veranderingen aan placenta bij vorderen zwangerschap

A
  • toename totale villi opp
  • meer bloedvaten in de villi
  • kernen van syncytofoblast gaan clusteren
  • bloedvaten komen meer aan rand te liggen
  • cytotrofoblast verdwijnt
40
Q

cellagen als placenta bloed barriere

A

bij aanleg:
- syncytiotofoblast
- cytotrofoblast
- bindweefsel
- endotheercellen van embrionale bloedvat

later:
- syncytiotrofoblast
- endotheelcellen

41
Q

imuunreactie tegen kind voorkmen door:

A
  • leukocyten maken interleukine 2 wat afweer tegen vrucht remt
  • syncytiotrofoblast en cytotrofoblast maken geen HLA antigenen
  • progesteron’
  • decidua cellen vormen barriere
42
Q

diafragma pelvis

A

ondersteunt en fixeert bekken organen en speelt een rol bij defecatie en seksualiteit

43
Q

diafragma urogenitalis

A

ondersteunt en fixeert bekkenorganen en continentie urine

44
Q
A