8 Transports Flashcards
les transports en commun
het openbaar vervoer
un moyen de transport
een vervoermiddel
la piste cyclable
het fietspad
le réseau routier
het wegennet
le chemin de fer
de spoorweg
ferroviaire
spoor(weg)-
relier
verbinden
perturber
ontregelen, (ver)storen
faire la navette
heen en weer rijzen, pendelen
ralentir
vaart minderen, afremmen
la voie
de (rij)baan; de weg
la déviation
de omleiding
le routier
de vrachtwagenchauffeur
un embouteillage; un bouchon
een file, een verkeersopstopping
la visibilité
het zicht
aveugler
verblinden
la compagnie aérienne
de luchtvaartmaatschappij
un panneau
een bord
le vol (voler)
de vlucht
un atterissage
een landing
vérifier
controleren
un équipage
een bemanning
l’accès
de toegang
le détour
de omweg
le péage
de tol, het tolgeld
le cortège
de stoet, de optocht
parcourir
doorkruisen
un itinéraire
een (reis)route
interminable
eindeloos (lang)
effectuer
volbrengen, uitvoeren
heurter
raken
la priorité
de voorrang
supprimer
opheffen
un inconvénient
een nadeel, een ongemak
un casque
een helm
empêcher
(ver)hinderen
entendre
horen
entrer
binnengaan
envoyer
sturen
éprouver
ondervinden; op de proef stellen
espérer
hopen