4 Éducation Flashcards
1
Q
l’Éducation nationale
A
het onderwijs
2
Q
une épreuve
A
een toets, een examenopgave
3
Q
efficace
A
efficiënt
4
Q
la conception
A
de opvatting, het begrip
5
Q
les connaissances
A
de kennis
6
Q
le proviseur
A
de rector
7
Q
redoubler
A
blijven zitten, overdoen
8
Q
décevant
A
teleurstellend
9
Q
poursuivre
A
voortzetten; vervolgen
10
Q
obtenir
A
(be)halen
11
Q
être doué pour
A
aanleg hebben voor
12
Q
la filière
A
de (studie)richting
13
Q
être en train de
A
bezig zijn te/met/om
14
Q
se tromper
A
zich vergissen
15
Q
commettre
A
begaan
16
Q
le manuel
A
het schoolboek
17
Q
contraindre à
A
dwingen, verplichten tot
18
Q
un emploi du temps
A
een rooster
19
Q
un oral
A
een mondeling (examen)
20
Q
la condition
A
de omstandigheid
21
Q
l’enseignement
A
het onderwijzen, het onderwijs
22
Q
le prétexte
A
het smoesje, het voorwendsel
23
Q
rattraper
A
inhalen
24
Q
obligatoir
A
verplicht
25
retenir
onthouden
26
punir
straffen
27
la valeur
de waarde
28
convaincre
overtuigen
29
la scolarité obligatoire
de leerplicht
30
souligner
onderstrepen
31
la performance
de prestatie
32
la confiance
het vertrouwen
33
la tâche
de taak
34
permettre
toestaan
35
précoce
vroegrijp, voorlijk
36
chanter
zingen
37
chercher
zoeken
38
commencer
beginnen
39
comprendre
begrijpen
40
compter
tellen
41
conduire, conduire à
rijden, besturen; leiden tot