5 Nature Flashcards
1
Q
un être vivant
A
een levend wezen
2
Q
le dégât
A
de schade
3
Q
mondial
A
wereld-, van de wereld
4
Q
la disparition
A
het uitsterven, de verdwijning
5
Q
permettre
A
mogelijk maken
6
Q
l’extinction
A
het uitsterven
7
Q
un espèce
A
een (plant/dier)soort
8
Q
assumer
A
aanvaarden, op zich nemen
9
Q
éviter
A
vermijden, voorkomen
10
Q
inaccessible
A
ontoegankelijk
11
Q
s’étendre
A
zich uitstrekken
12
Q
un tremblement de terre; un séisme
A
een aardbeving
13
Q
un inondation
A
een overstroming
14
Q
la récolte
A
de oogst
15
Q
le citadin
A
de stedeling
16
Q
la campagne
A
het platteland