7. rechtvaardige verdeling v middelen Flashcards

1
Q

triade publieke gezondheidszorg =

A
  1. betaalbaarheid
  2. solidariteit
  3. toegankelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verklaar discriminatie in de gzh-zorg aan hand vd triade v publieke gezondheidzorg

A
  1. Betaalbaarheid, solidariteit en toegankelijkheid zijn alle 3 samen moeilijk te realiseren.
  2. Meestal gaat er 1 ten koste v een ander
    = verdeling is altijd discrimineren voor 1 groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waardoor komt de betaalbaarheid vd gezondheidszorg onder druk? (6)

A
  1. chronische ziektelast stapelt op (mensen leven langer)
  2. zorgaanbod wordt steeds groter
  3. zorgvraag wordt steeds groter onder invloed v groeiend zorgaanbod
  4. (nieuwe) behandelingen zijn soms heel duur
  5. kostprijs per patient verschilt enorm
  6. gezond zijn ≠ goedkoop voor samenleving (oud worden kost veel zorg)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitgangspunten rechtvaardige verdeling (3)

A
  1. sommige middelen zijn schaars (organen, bepaalde gm)
  2. alle middelen zijn beperkt (opportuniteitskost, geld kan maar 1 keer uitgeven worden)
  3. keuzes maken is onvermijdelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

opportuniteitskosten =

A

investeren in het ene gaat ten koste v investeren in het andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarom moeten we keuzes maken?

A

omdat niet alles voor iedereen kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het uitgangspunt vh formele principe v rechtvaardige verdeling?

A

= gelijke gevallen gelijk behandelen, ongelijke gevallen verschillend behandelen
(wat is gelijk? welke criteria? welk verschil is rechtvaardig?)
(bv ene spreekt Nl, ander spreekt En)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

theorieën v rechtvaardige verdeling (6)

A
  1. libertarisme
  2. consequentialisme
  3. egalitarisme
  4. verantwoordelijkheidsbenadering
  5. vermogensbenadering
  6. communitarisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geef een uitgangspunt v rechtvaardige verdeling mbt de natuur

A

= all natuurlijke verschillen tussen mensen zijn niet onrechtvaardig
(maar niet alle gecreëerde verschillen zijn onrechtvaardig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

libertarisme als rechtvaardigheidstheorie =

A

= individuele vrijheid met gezondheidszorg als vrije markt

  • kapitaal beslist wie er behandeld wordt en wie niet
  • vrijwillige solidariteit nodig om zorg te garanderen voor iedereen (the good-will/ happy few)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

grondlegger vh libertarisme als rechtvaardigheidstheorie =

A

J. Nozick

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

grondleggers consenquentialisme =

A

J. Bentham + JS Mill

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

consenqentialisme als rechtvaardigheidstheorie

A

= middelen inzetten om zo veel mogelijk voordeel voor zoveel mogelijk mensen te genereren
- kwetsbare individuen opofferen twv grotere groep (bv QALY’s zeldzame ziekte)
- gezondheidswinst niet gedefinieerd
= geen garantie voor rechtvaardigheid voor iedereen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

grondleggers egalitarisme =

A

J. Rawls + N. Daniels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

egalitarisme als rechtvaardigheidstheorie =

A

= gelijke toegang voor gelijke behoeften
= je mag natuurlijke verschillen benutten, zolang je andere mensen door je daden niet schaadt/ naar beneden trekt.
= 2 principes (maximin + sluier v onwetendheid)
= iedereen hetzelfde, daarna kijken naar verdere verdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

egalitarisme, principe 1 =

A

= maximin principe
= je moet het maximale doen voor de minste onder ons
(plicht om lagere naar boven te trekken)

17
Q

egalitarisme, principe 2 =

A

= sluier v onwetendheid
= elke keuze die je maakt, maken vanuit een sluier v onwetendheid (zonder dat je weet waar je in de maatschappij staat)
(bv keuze voor uitkering maken vanuit positie waarbij je iedereen zou kunnen zijn)

18
Q

verantwoordelijkheidsbenadering vs andere rechtvaardigheidstheorieën =

A

= verantwoordelijkheidsbenadering vertrekt vanuit idee wat we als samenleving hebben + kunnen spenderen
= andere theorieën vertrekken vanuit noden

19
Q

grondlegger verantwoordelijkheidsbenadering =

A

R. Dworkin

20
Q

verantwoordelijkheidsbenadering als rechtvaardigheidstheorie =

A

= mensen zijn verantwoordelijk voor de gevolgen v hun vrije keuzes (bv verzekering)
- probleem; dubbel straffen? voor keuze + gebrek aan zorg?
- na beslissing pas verdelen
(alles wat erover gaat is eigen verantwoording)

21
Q

grondleggers vermogensbenadering =

A

M. Nussbaum + A.Senn

22
Q

vermogensbenadering als rechtvaardigheidstheorie =

A

= gelijke kansen om talenten en vermogens te ontplooiien

  • met goede capaciteiten in staat om voor zelf en anderen te zorgen
  • capaciteiten verhogen (leren vissen ipv vis geven)
  • moeilijk om in algemeen beleid te vertalen
23
Q

grondlegger communitarisme =

A

C. Taylor

24
Q

communitarisme als rechtvaardigheidstheorie =

A

= gedeelde waren in de samenleving (gemeenschap centraal)

  • kiezen voor best mogelijke zorg voor iedereen
  • moeilijk om tot beslissing te komen in pluralistische en multiculturele samenleving (belang v dialoog tussen andersdenkenden)
  • eindeloos debatteren staat beslissing in de weg
25
Q

verschillende niveaus v rechtvaardige verdeling =

A
  • macro-niveau (terugbetalingsbeleid) (meestal)
  • meso-niveau (welke prio’s mag organisatie stellen?)
  • micro-niveau (wie als eerst op spoedafdeling?)