3. zorgethiek Flashcards

1
Q

zorgethiek =

A

= relatie staat centraal

- zorgverleners verhouden zich tot de zorgvragers (hoe moet deze verhouding/relatie ingevuld worden?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verschillen tussen zorgethiek, consequentionalisme en principilisme =

A
zorgethiek = relatie centraal
consequentionalisme = resultaat centraal
principilisme = intentie/principe centraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is goede zorg? (zorgethiek)

A

relatie met patient bepaalt wat goede zorg is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerken zorgethiek (6)

A
  1. relatie centraal
  2. andere vorm naar gelang wie met wie in relatie treedt
  3. relatie met patient bepaalt wat goede zorg is
  4. asymmetrische relatie (niet ongelijkwaardig!)
  5. intieme relatie
  6. zorgverstrekkers: integreren prof.+ persoonlijk perspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

asymmetrische relatie =

A

= geen gelijke partners maar ongelijke verhouding:
-> afhankelijkheid v zorgvrager
-> expertise v zorgverstrekker
(≠ ongelijkwaardig! )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat maakt een zorgrelatie een intieme relatie? (4)

A
  1. vaak heel lichamelijk (gène)
  2. vaak diep in de privacy
  3. vaak diep in de persoonlijke geschiedenis
  4. op momenten van intense/emotionele ervaringen (lijden, ziekte)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waaruit komt een ethisch perspectief voort in de zorgethiek? (2)

A
  1. professioneel perspectief vd zorgverlener

2. persoonlijk perspectief vd zorgverlener

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geef de verschillende visies op een zorgrelatie (3)

A
  1. traditionele visie (paternalistisch)
  2. moderne visie (zorgvraag centraal)
  3. relationele visie (nadruk op wederzijdse relatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

paternalisme in de zorg =

A
iemand die (bv arts, van bovenaf) wat er moet gebeuren uit goede bedoelingen
-> kan asymmetrische karakter versterken
(''pater = vader des huizes'')
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

traditionele visie op de zorgrelatie =

A

= zorgverleners als expert die weet wat goed is voor patient

  • kan asymmetrisch karakter versterken
  • cfr paternalisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

moderne visie op de zorgrelatie =

A

= zorgvraag vd zorgvrager staat centraal

  • zorgvrager kan zelf keuzes in de zorg maken, cfr autonomie
  • > grote zelfbeschikking + verantwoordelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

relationele visie op de zorgrelatie =

A

= nadruk op wederzijdse relatie tussen zorgvrager en zorgverlener
= integrerende (ontwikkelende) visie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe hangt zorgethiek samen met erkenning? (2)

A

( ≠ hetzelfde als gelijk geven!)

  1. dat zorgverleners ook maar mensen zijn
  2. dat zorgvragers ook maar mensen zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de manier om het beste om te gaan met verscheidenheid aan opvattingen, waarden en normen bij zorgverleners, zorgvragers en naasten?

A

door sterk in te zetten op dialoog
(om de wens van de patient te respecteren, moet je begrijpen wat die wil)
-> draagt bij aan opnemen gezamenlijke verantwoordelijkheid (dialoog-partners)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

grondhoudingen zorgethiek (3)

A
  • > betreft deugdethiek
    1. kwaliteiten vd zorgverlener
    2. benadering vd ander
    3. maken v ethische keuzes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

personalisme =

A

= kijkt niet in de eerste plaats naar de principes die je kan toepassen op de verstrekking v zorg (autonomie, weldoen, et), maar naar de PERSOON vd zorgvrager
(= patient is meer dan zijn probleem)
(meer v toepassing bij langdurig verzorgen?)

17
Q

holistische kijk op zorgrelatie =

A

de zorg richt zich op de bevordering van de persoon in al zijn dimensies (lichamelijk, psychisch, sociaal, relationeel, cultureel etc)

18
Q

verschillende dimensies in de verbondenheid v personalisme (6)

A
  1. familiale relaties (partners, ouders, kinderen)
  2. sociale relaties (vrienden, collega’s, zorgverleners)
  3. maatschappelijke omgeving (gemeenschap, cultuur)
  4. materiële wereld (huis, auto, eigendommen)
  5. natuurlijke wereld (lichaam, natuur, cosmos, eco)
  6. spirituele wereld (levensbeschouwing, religie)
    (7. verbondenheid met eigen verleden + toekomst)
19
Q

empoweren =

A

patient versterken in wat hij (wel) kan

20
Q

centrale waarden zorgethiek (9)

A
  1. zorgverlening
  2. beschermwaardigheid
  3. autonomie
  4. privacy
  5. participatie
  6. levenskwaliteit
  7. rechtvaardigheid
  8. vertrouwen
  9. solidariteit
21
Q

wie is Joan Tronto?

A

belangrijkste persoon vd voortrekking in de zorgethiek

22
Q

hoe wordt zorg beschouwd volgens Tronto? (2)

A
  1. zowel als houding (instelling, gevoel, aandacht) en als activiteit (cognitief inzicht+competentie)
  2. zorg is deel vh leven, geen eenmalige activiteit
23
Q

componenten zorgdriehoek volgens Tronto

A
  1. zorg
  2. praktijk
  3. voorziening (deposition)
24
Q

4 fasen van zorg (Tronto, 1993) =

A
  1. caring about (zorgnood erkennen) -opmerkzaamheid
  2. taking care of (zorg regelen) - verantwoordelijkheid
  3. care giving (zorg verlenen) - competentie
  4. care receiving (zorg ontvangen) ontvankelijkheid
25
Q

geef de 4 morele componenten op de fasen v zorg volgens Tronto (1993)

A
  1. opmerkzaamheid
  2. verantwoordelijkheid (-deugdethiek)
  3. competentie (deskundigheid) (-deugdethiek)
  4. ontvankelijkheid (wederkerigheid) (-deugdethiek)
26
Q

basisidee ‘eigen regie’=

A

mensen moeten zelf beslissen en gesteund worden in het realiseren v die beslissingen

27
Q

cave v zorgethiek en eigen regie (2)

A
  1. mensen kunnen angstig en onzeker zijn
  2. alles bij de patient leggen kan gevoel van onbetrokken zorgverleners geven
    (-> nadruk op centrale positie vd patient is waardevol: maar patient die zelf kiest: grote druk)
28
Q

presentiebenadering =

A

zorg betekent aanwezig zijn

29
Q

autonomie kan op verschillende manier ingevuld worden (3)

A
  1. non-interventie (negatieve vrijheid. freedom to)
  2. gedragen/ betekenisvolle keuzes ondersteunen
  3. zorgethiek; gaat uit v autonomie als positieve vrijheid
30
Q

non-interventie (2) =

A
  1. negatieve vrijheid (niet tussenkomen in wat pat wil)

2. niet alleen ‘freedom from’ (vrijheid v dwang), maar ook ‘freedom to’(vrij zijn om te doen wat je wil)

31
Q

gedragen/betekenisvolle keuzes ondersteunen (als manier v autonomie) =

A
  1. positieve vrijheid (patient mag zichzelf zijn)

2. niet elke keuze moet gerespecteerd worden: keuzen moeten consistent zijn met levensplan v persoon

32
Q

zorgethiek gaat uit van welke soort autonomie?

A

= autonomie als positieve vrijheid
= relationele autonomie (= in dialoog ontdekken wat best bij patient past)
-> niet autonoom, maar in interactie met elkaar

33
Q

informed consent vs negotiated consent =

A

informed consent = autonoom beslissen

negotiated consent = samen, onderhandelend beslissen

34
Q

wat is het risico bij sturing/informed consent?

A

= hoe goed weten we wat ‘consistent is met het levensplan vd persoon’?
-> hoe goed kennen we onze patienten?

35
Q

valkuilen bij het verlenen v goede zorg (7)

A
  1. geen tijd
  2. reductionistische visie op patient
  3. routine voor zorgverlener / life-evenement v patient
  4. kapen vd zorgvraag
  5. oordelen/ pat niet serieus nemen
  6. ‘ik doe gewoon mijn werk’
  7. lastige/onnbeschofte/onhygienische patienten
36
Q

reductionistische visie op patient =

A

vergeten v persoon die achter de ziekte zit

37
Q

kapen v zorgvraag =

A

= zorgnood bij jezelf leggen en daardoor vastlopen

bv stress overnemen

38
Q

autonomie vs onafhankelijkheid =

A

autonomie kan alleen ontwikkeld worden in relaties met anderen, dus in situaties v afhankelijkheid