2. denkmodellen Flashcards

1
Q

basisidee utilitarisme =

A

= nut

- wat nuttig is, is goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

doel utilitarisme =

A

= maximaliseren vh nut

- zoveel mogelijk nut voor zoveel mogelijk mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

methode utilitarisme =

A

= calculus

- berekenen welke optie het meeste nut brengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

leg uit waarom utilitarisme een vorm van consequentionalisme is

A

om te kunnen beslissen wat we het best zouden kunnen doen (wat het meeste nu oplevert), moet je uiteraard eerst de gevolgen in kaart brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

consequentionalisme =

A

= in functie vd gevolgen/ het resultaat

- kosten/baten- positief/negatief analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

methode consequentionalisme =

A

= opsplitsing maken uit keuzeopties + de gevolgen hiervan

- redeneren volgens gevolgen + conclusie hieruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

leg ‘the invisible hand’ uit + bedenker + bijbehorend denkmodel

A
  • Adam Smith
  • Utilitarisme
    = egoïsme loont? -> alles wat je egoïstisch doet, komt uiteindelijk toch ten goede terug bij de samenleving
    -> er wordt altijd iemand beter van
    (bv winstmakende MH -> geld naar economie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zwaktes vh utilitarisme (6)

A
  1. veel dingen kun je niet bereken (prijs mensenleven?QALY)
  2. weinig rekening gehouden met waarden, normen, rechten
  3. weinig oog voor de lange termijn effecten
  4. er is tendens om de kosten te onderschatten
  5. geen rekening gehouden met intenties
  6. minderheid kan uitgebuit worden in functie v grootste nut voor het grootste aantal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uitleg speltheorie (prisoners dilemma) + bijbehorend denkmodel=

A
  • utilitarisme
    = gevolg vd keuze hangt af vh handelen vd ander
    ( apart zetten -> ander verklikken of?
    -> ingeving = wat levert mij het meest op? MAAR hangt af v ander)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

QALY =

A

= quality adjusted life years
= gewonnen levensjaren, gecorrigeerd voor kwaliteit
= utilitarisme in de zorg : hoeveel kost 1 gewonnen levensjaar in goede gezondheid?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

principilisme (4 kenmerken) =

A

= in functie vd intentie (zeggen iets over bedoeling)
2. principes centraal
3. mag principes vertalen in waarden
4. bij principilisme lak aan de gevolgen
(bv vreemdgaan = waarde eerlijkheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

basisidee deontologie =

A

= principes

- iets is goed als het overeenstemt met ethische principes (=beginselen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

doel deontologie =

A

zuiverheid v handelen en denken garanderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

methode deontologie =

A

het principe bepaalt welke optie gekozen moet worden, ongeacht de gevolgen vd keuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

deontologische code =

A

lijst v standaarden waar je je aan dient te houden

(bv privacy, beroepsgeheim)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zwaktes /problemen deontologie (4)

A
  1. niet altijd duidelijk hoe principes toe te passen
  2. principes moeilijk te interpreteren
  3. principes kunnen botsen
  4. principes hebben geen oog voor de gevolgen vd toepassing
17
Q

Principes vd biomedische ethiek(4)+ grondleggers

A
  • Beauchamp & Childress, 1979
    1. autonomie
    2. weldoen
    3. niet schaden
    4. rechtvaardigheid
18
Q

voorwaarden autonomie (3)

A
  1. wilsbekwaam (m.u.v. ernstig gevaar, wgbo/pobz)
  2. informeren
  3. vrijwillig
    ( - = eigen verantwoordelijkheid, schade aan anderen)
19
Q

paternalisme =

A

het beperken van de vrijheid/autonomie van een persoon of groep in naar wat wordt aangenomen hun eigen bestwil.

20
Q

weldoen =

A

= geen kwaad willen doen

! is niet gelijk goed doen!

21
Q

primum non nocere =

A

ten eerste geen kwaad doen / in ieder geval geen kwaad doen

negatieve verbintenis aan niet schaden

22
Q

‘niet schaden’ bestaat uit 2 principes =

A
  1. proportionaliteit (doel in verhouding tot methoden)

2. subsidiariteit (minder invasieve middelen eerst)

23
Q

proportionaliteit =

A

het doel moet in verhouding zijn tot de methoden

24
Q

subsidiariteit =

A

minder invasieve middelen eerst uitputten voordat zware middelen worden ingezet
(bv extractie of niet?)

25
Q

rechtvaardigheid =

A

≠ eerlijkheid

-> gelijken gelijk behandelen, ongelijken anders behandelen vraagt verantwoording vh verschil

26
Q

gelijken gelijk behandelen, ongelijken anders behandelen vraagt verantwoording vh verschil =

A
  • iedereen binnen een bepaalde categorie behandel je gelijk
  • maar anders behandelen binnen een andere groepen is niet (persé) ongelijk
  • > context is v belang
27
Q

eed v Hippocratus (kort) =

A

ik doe alles in functie vd gezondheid v mijn patient

28
Q

informed consent =

A

patient informeren en toestemming vragen betreft behandelingsbeslissingen

29
Q

wat staat centraal in de zorgethiek ?

A

relaties met anderen (‘‘negotiated consent’’?)

komt uit katholieke hoek