3. Principles and praciticels Flashcards

1
Q

2 developmental pathways:

A

broad pathway: grote doelgerichte patronen van gevoelens, gedachten en gedrag (academisch succes bijv)
narrow pathways: omvatten specifieke doelen (viool leren spelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

equifinality

A

verschillend begin en verschillende opstandigheden die leiden tot een vergelijkbaar resultaat. (poor vs good adaption - time model)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

equifinality

A

verschillend begin en verschillende opstandigheden die leiden tot een vergelijkbaar resultaat. (poor vs good adaption - time model)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

multifinality

A

pathways waarbij een vergelijkbaar begin en vergelijkbare omstandigheden leiden tot verschillende uitkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

detours:

A

gebeurtenissen of knooppunten die de weg wijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

detours

A

gebeurtenissen of knooppunten die de weg wijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

roadblocks

A

gebeurtenissen of reacties die positieve trajecten afsluiten of vertragen (tienerzwangerschap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

off-ramps

A

plaatsen waar kinderen een positief traject verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

coherence

A

weerspiegelt de logische en betekenisvolle verbanden tussen vroege ontwikkelingsvariabelen en latere uitkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

competence:

A

het effectief functioneren van leeftijd gerelateerde en relevante taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

domains of competence

A

domeinen waarbij kinderen uitdaging krijgen om bepaalde vaardigheden en prestaties te oefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

arena of comfort

A

context waarin een individu kan ontspannen zodat stressvolle veranderingen/ervaringen kunnen worden verdragen of beheerst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

the core competencies model: (5)

A
  1. positief zelfbeeld
  2. zelfcontrole
  3. skills op het gebied van besluitvorming
  4. moreel geloofssysteem
  5. sociale connecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

positive youth development model (5 c)

A

caring, character, competence, confidence, connections

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nonspecific vs specific risk factors

A
  1. nonspecific risk: brengen kwetsbaarheid voor niet specifieke stoornissen mee
  2. specific risk: kwetsbaarheid voor een bepaalde aandoening:
    • individual risk factors
    • family risk factors
      - social risk factors
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

resilience:

A

veerkracht die iemand heeft tegen een risk factor, hoe gevoelig iemand is voor een stoornis

16
Q

soorten kinderen die resilient zijn (3)

A
  1. kids met veel risicofactoren maar goede resultaten
  2. kinderen die competentie blijven vertonen onder stress
  3. kinderen die na stress of trauma’s goed herstellen
17
Q

wat doen beschermende factoren met risk factoren?

A
  1. vermindert de gevolgen van de risico’s
  2. vermindert de negatieve kettingreacties die volgen na blootstelling aan een risico
  3. geeft het gevoel van eigenwaarde en zelfredzaamheid
  4. opent de mogelijkheid naar verbetering en groei
18
Q

cross-sectional research

A

1 punt in de tijd, onderzoek over verschillende groepen deelnemers

19
Q

longitudinal research

A

dezelfde groep deelnemers voor een langere tijd onderzoeken

20
Q

developmental cascades

A

de gevolgen van interacties die zich over verschillende domeinen en in de tijd verspreiden

21
Q

translational research

A

onderzoek ontworpen, uitgevoerd en geïnterpreteerd met zinvolle toepassingen en maatschappelijke waarde in het achterhoofd