2. models Flashcards

1
Q

dimential models of psychopathology

A

mentale problemen ontstaan geleidelijk. Er is geen scherp onderscheid tussen adjustement en majustment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

categorical model of psychopathology

A

discrete en kwalitatieve verschillen in individuele patronen van emotie cognitie en gedrag. Duidelijk verschil tussen normaal en abnormaal.
- discontinu en kwalitatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

psysiological model

A

fysiologische (genetisch, structureel, biologisch of chemische) basis is voor alle psychologische processen en gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

connectome

A

schema van de neurale verbindingen van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hubs

A

knooppunten met uitgebreide verbindingen naar andere knooppunten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

modules

A

groepen knooppunten met sterke verbindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

neural plasticity

A

positieve en negatieve ervaringen kunnen de neurale verbintenis beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gene-by-environment corelation: (3)

A

In hoeverre de omgeving ervoor zorgt dat bepaalde genetische eigenschappen tot uiting komen.

  1. passive correlations: blootstelling aan omgeving die door hun ouders wordt aangeboden
  2. active correlation: eigen omgeving creeëren gebaseerd op hun genetische achtergrond
  3. evocative correlations: ervaren van reacties gebaseerd op hun genetisch beïnvloede emoties of gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gene-by-environment interactions:

A

op een bepaalde manier reageren op een bepaalde omgeving wat genetisch is bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

polygenic models

A

leggen de nadruk op waarschijnlijkheid dat veel genen kleine effecten hebben.
Het model houdt rekening met de verschillende soorten genetische variaties en processen die de ontwikkeling van aandoeningen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diathesis-stress model

A

neurologische schade in combinatie met extra stress leidt tot eht ontstaan van een stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

4 psychodynamische modellen

A
  1. de impact van onbewuste processen op de typische en atypische persoonlijkheidsontwikkeling
  2. conflicten tussen processen en structuren van de geest
  3. ontwikkelingsfasen. Hoe verschillende leeftijden gepaard gaan met kenmerkende emotionele, intellectuele en sociale uitdagingen
  4. het blijvende effect van sucesvolle oplossingen van fase-gerelateerde uitdagingen op latere resultaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fixation-regression model

A

Stoornissen die ontstaan door ‘vast te zitten in het verleden.’ Door trauma’s in de kindertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

behavior and cognitive models

A

leggen de nadruk op het waarneembare gedrag van het individu binnen een specifieke omgeving (operante/ klassieke conditionering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

humanistic model

A

leggen de nadruk op persoonlijke betekenisvolle ervaringen, aangeboren motivaties voor een gezonde groei en doelgerichte creatie van de zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

positive psychology

A

positieve ervaringen, eigenschappen en instellingen die het welzijn van het individu, gezin en maatschappij bevorderen

17
Q

family model

A

Het begrijpen van de dynamiek van een gezin om de persoonlijkheid en psychopathologie van bepaalde kinderen te begrijpen

18
Q

social cultural model

A

het belang van de sociale context benadrukken. (geslacht, etniciteit en SES) om te kijken naar waar de psychopathologie vandaan komt

19
Q

ecological model

A

nadruk op de directe omgeving van waar kinderen opgroeien. De ‘behavior settings’ (huizen, klaslocalen, buurten, gemeenschappen)

20
Q

model van Elder

A

nadruk op een breder perspectief. Invloed van tijd en geschiedenis op de ontwikkeling van kinderen

  1. binnen de sociale voorzieningen van een bepaald moment
  2. Dit heeft invloed op wat er gebeurt
  3. de ontwikkeling van individuen verandert de toekomst
  4. cultuur van belang van hoe ze ontwikkelen